23 Januari 1994

In de reacties op het artikel van Coby Grasvelt heb ik tot dusver een belangrijke gemist: namelijk dat het aangevoerde onderzoek de getrokken conclusie niet rechtvaardigt.

Ik begrijp uit het artikel dat een groep van 12-15 jarige adoptie-kinderen van buitenlandse komaf is vergeleken met een groep 12-15 jarige kinderen uit de provincie Zuid-Holland. De auteur vermeldt niet op grond waarvan zij meent dat deze groepen vergelijkbaar zijn, zodat er voor de lezer vragen rijzen als:

- Zijn de onderzochte adoptie-kinderen ook woonachtig in Zuid-Holland ?

- Zijn beide groepen evenredig verdeeld over dorpen, steden, platteland ?

- Zijn alle kinderen afkomstig uit of ondergebracht in vergelijkbare sociale milieus ?

- Zijn alle onderzochte adoptie-kinderen direct na geboorte bij hun adoptie-ouders terecht gekomen ?

- Is er gecorrigeerd voor uiterlijke factoren als ras, puistjes, vetzucht, brildragen, slissen, uitstekende voortanden, jubeltenen en wat niet al ?

- Was er niet een vergelijkingsgroep te maken van kinderen die uit provincies Nederland, die naar Zuid-Holland verhuisd zijn ?

- Was er niet een vergelijkingsgroep te maken van kinderen in de landen van oorsprong om te zien hoe deze vergelijking zou uitvallen ?

Om er maar enkele te noemen. Daarnaast is het te onderzoeken probleem niet goed gedefinieerd, zoals reeds door anderen werd opgemerkt.

'Wat zijn problemen en hoelang blijven die bestaan?' ofwel 'Hoe kwantificeer je geluk?'.

Het vermoeden rijst dat enerzijds het probleem niet goed gedefinieerd kan worden en dat anderzijds voor een 'wetenschappelijk' onderzoek nooit voldoende onderzoeksmateriaal te vinden valt, omdat er teveel factoren zijn die van invloed zijn op het geconstateerde probleem. Publicatie van een dergelijk verhaaltje lijkt ingegeven door andere motieven dan sociale betrokkenheid: schrijfster wil aandacht, auteur moet boekje kwijt, de krant moet vol en als het even meezit kan er weer een leger van would-be-onderzoekers, hulpverleners en medium-vullers aan de slag.

Ondertussen waagt de auteur zich aan de conclusie dat van overheidswege aan 3 kinderen het recht moet worden ontzegd hier een menswaardig bestaan op te bouwen omdat dit een 4e kind niet wil lukken. De door de auteur aangevoerde redenering geeft duidelijk aan dat een ethische kwestie als deze niet behoort tot het domein van ondeskundige geitewollensokken-onderzoekers, noch tot die van de politiek, wanneer zij zich door dergelijke onderzoekers laat adviseren. Derhalve dient de afweging te liggen bij de individu die bepaalt of men een risico van 25% wil lopen.

Overigens is auteur dezes kinderloos.

M.Schulte - Maarssen