Kluifje in Afrika

Het was mei. Het was vroeg op de avond. Het was fraai voorzomerweer. Op een uithoek van een terras aan de markt van de gedoemde provinciestad Enschede zou ik de vrouw ontmoetten die zeventien jaar later mijn kind zou baren. Kort na deze ontmoeting zou ik Enschede verlaten, vastbesloten om er nooit terug te keren. Een voornemen dat ik tot een half jaar voor de geboorte van mijn dochter gestand heb kunnen doen. Ik heb op school geleerd dat monotheïsme een sport is op de ladder die de mens voort helpt op de nevelige weg naar het ultieme. Ik weet wel beter. Alle ladders lopen rond en wij stijgen en dalen als de figuren in een tekening van Escher, om nooit aan te komen waarnaar we op weg zijn. Ik ben omgekeerd op die Jacobsladder en sta nu weer op de sport van het Pantheïsme. Het is daar aangenaam toeven. Er gelden geen voorschriften voor beeldvorming en rituelen. Men stelle zelf naar eigen goeddunken een collectie samen van goden & halfgoden & trollen & bards & wat al niet, als een soort doe-het-zelf-veelgodendom. En kennelijk heeft het één van de komieken uit mijn Pantheon behaagt mijn dochter geboren te laten worden in de stad die ik eens nooit meer hoopte te zien. De faun die zulks vermag heeft een naam verdiend. Ik zal hem Antonio noemen. Een mexicaanse naam, al wist u dat nog niet. Zijn specialiteit is wat anderen toeval noemen. Maar laat ik daarover niet uitweiden. U moet me wel aan de teugel houden anders gaat dit verhaal alle kanten op behalve de goede, want ik kan nauwelijks de verlokking van zijpaden weerstaan.

We zouden naar Afrika, naar Lesotho om precies te zijn. Een vlek waar weinig mensen van gehoord zullen hebben. Toch heb ik hier in Enschede al diverse personen ontmoet die er in de jaren dertig van mijn bestaan zijn geweest. Ook de vrouw die ik op die mooie avond in mei ontmoette op dat aardige terras aan de Oude Markt. Ze vertrok een maand later voor een half jaar om er voorgoed haar derdewerelddromen te verliezen. Ergens in die maand woei een prettige briesje wat flarden van mijn nevelige toekomstperspectief opzij en toonden een landschap dat me niet direct met afgrijzen vervulde. Terwijl ik probeerde wat contouren te ontdekken in die vage verte, beloofde ik haar te komen bezoeken in dat land waarvan ik de naam nauwelijks kon spellen.

Nu ik er geweest ben, kan ik er iets meer over vertellen. Lesotho is een geheel door Zuid-Afrika omgeven land dat als zodanig bestaat sinds het begin van de 19e eeuw, toen de toenmalige clanleider Moshoeshoe, een soort protoMandela, er in slaagde een groep verwante Basuto-clans te verenigen binnen een grondgebied dat werd afgepaald in onderhandelingen met oprukkende Engelsen en Boeren, die beiden meenden recht te hebben op het land dat was verlaten in voorafgaande tumultueuze jaren waarin Shaka Zulu een scepter vol dood en verderf zaaide. Om de Boeren buiten te houden zocht hij toenadering tot de Engelsen en wist zowaar te bewerkstelligen dat Basutoland een Brits protectoraat werd. Het bleef dat tot de onafhankelijkheid in de 60er jaren van de vorige eeuw. Het gehele gebied ligt in de Drakensbergen en nergens daalt het peil er onder de 2000 meter, zodat dit een van de weinige landen in Afrika is, waarvan de inwoners gewend zijn aan sneeuw. Een tieperend plaatje is dat van de Basuto-ruiter, die gehuld in een blauwe deken en met een kegelvormig rietgevlochten hoofddeksel, gezeten op zijn kleine Basuto-pony over een besneeuwde hoogvlakte rijdt. Op de ansichtkaarten in elk geval, want toen ik er in december aankwam, was het volop zomer. Wie er een oude kaart van Zuid-Afrika op naslaat zal wellicht vermoeden dat Lesotho een voormalig thuisland is, maar dit is het niet. Wel grenst het aan Transkei, een staatskundig samenraapsel dat dit wel was. In die jaren behoorde Lesotho nog tot de frontlijnstaten, landen waar ANC-strijders zich schuil hielden voor de machtige klauwen van de Zuid-Afrikaanse geheime diensten en die regelmatig te stellen hadden met invallen van Zuid-Afrikaanse troepen, die op jacht waren naar ANC-strijders. Invallen die deze landen zich machteloos moesten laten welgevallen, ondanks de steun die ze vaak ontvingen vanuit het communistische deel van de wereld.

Ik was niet eerder in zulk een ver land geweest en wist ook in het geheel niet wat ik me van Afrika moest voorstellen. In een van de eerste brieven die ik van Y ontving liet ze weten dat het wegenstelsel van zeer matige kwaliteit was en dat men zich daar veelal per pony verplaatste. Nu ben ik ruim 190 centimeter en om dan op een pony te gaan zitten, leek me geen aanlokkelijk vooruitzicht. Maar Basuto-ponies zijn veel groter dan die kleine onderkruipers waarop ze in speeltuinen kinderen plaats laten nemen en als ik zou leren paard rijden, dan kon ik ook wel met een Basuto-pony overweg. Paardrijden dus. Was tot dan toe niet in mijn hoofd opgekomen. Leek me ook meer iets voor het zich te pletter vervelende deel van de natie. Als ik al een knol zag op de treurbuis vielen m'n ogen toe. Niets ergers dan wanneer Studio Sport werd verknold met een item over paardesport. Het springen was al erg, maar als de hystericus IJsvogel zich van de microfoon had meester gemaakt en er een zooitje knollen het televisiebeeld bevlekten dan wist ik niet hoe snel ik bij de zenderkeuzeknop moest komen. Het waren de dagen voor de afstandbediening, toen zappen nog een conditiesport genoemd kon worden.

Maar de liefde wil wat en dus leek het me verstandiger mijn afkeur opzij te zetten en met te aan te melden voor de eerste beginselen van het paardrijden.

Ik had inmiddels ook zelf de textielstad als domicilie verruild voor de stad waarvan de inwoners menen de normen voor humor te kunnen bepalen: Amsterdam. Een mooie stad, die evenwel ruimtalig wordt bevolkt met lieden die zijn behept met een heppikwatfajjean-houding. Menig Amsterdammer kijkt je aan alsog hij persoonlijk de klassenstrijd met je wilt uitvechten als je een opmerking maakt waarvan je niet kon bevroeden dat die als aanstootgevend werd ervaren. En wee je gebeente als je niet hartelijk lacht om de typisch Amsterdamse grappen, want dan hangt je carrière aan een zijden draadje. Aan de stand van mijn eigen loopbaan kun je dan ook aflezen dat ik te weinig inlevingsvermogen heb getoond in mijn Amsterdamse periode. Ook de knollen in de manege waren van onvervalste Amsterdamse snit. Humeurige krengen die deden vermoeden dat het hier gereïncarneerde taxisjofeurs of trammasjienisten betrof. Helaas werd aan ons beginnelingen geen zweepje uitgereikt, zodat we het moesten stellen met ons eigen overwicht, terzijde gestaan door de dwingende otoriteit van de instructeur, die in het dagelijks leven polietsieman was en menig vrouwenhoofd te knol op hol wist te brengen. Hoe hij hem dat flikte was me een raadsel, want ik vond het maar een rare snuiter. Of was ik jaloers ? Dat zoveel van die dames voor zo'n matsjoo-tiepje, want groot was hij niet, door de kniëen gingen, terwijl ze mij niet zagen staan. En ik heb zoveel in huis. Het kost alleen wat tijd om dat over te brengen. En die tijd krijg ik meestal niet. Want dan zijn ze allang opweg naar een spoorslags ziek geworden ver familielid of een kamerplant die dringend zorg behoeft, zodat mijn interessante beschouwingen veelal in het niets verwaaien.

Meestal reed op een afstand van enkele knollen voor of achter mij een klein uitgevallen jongedame die later bekendheid verwierf als schrijfster van humoristisch getoonzette stukjes. Niet dat dit er toe doet in het kader van dit verhaal, maar een verhaal wordt meer gelezen naarmate er meer bekende nederlanders in voorkomen en daar ken ik er maar één van zodat ik mijn toevlucht moet nemen tot haar. Ze begroette me altijd vriendelijk, maar tegelijk met zo'n blik van 'ik ken hem ergens van, maar wie issut ook weer?'. Kennelijk heb ik een dermate minieme uitstraling dat men mij binnen een week vergeet. Blijkens de titel van één van haar bundels willen kerels nooit wennen en ik vrees dat u mij zelfs in haar voetnoten niet zult aantreffen.

Hoe het ook zij, ik heb een half jaar lang een maneesje aan de Amstel bezocht om daar gedurende een uurtje per week mijn reet in een paardenzadel op te laten ruwen. Ik durf niet beweren dat ik de kunst meer dan matig machtig ben geworden, maar ik vertrok in elk geval niet geheel onvoorbereid.

Hoewel het hooggelegen Lesotho geen tropenland genoemd kan worden, waren er destijds wel enige medische inentingen vereist uit voorzorg tegen besmettingen met allerhande dodelijke ziektes. Daarvoor kon men terecht bij de GGD. Een paar weken voor vertrek kwam de hele expeditie in gevaar, nadat Zuid-Afrikaanse troepen een inval hadden gedaan in Lesotho en de hoofdstad Maseru waren binnengevallen in hun jacht op ANC-strijders. Dat betekende dat de sfeer er voor blanken niet prettiger op werd en er werden hier en daar een paar incidenten gemeld, waaronder het beschieten van een blanke inwoner van Mafeteng, het dorp waar ook Y resideerde. De man was zelf in Lesotho was geboren en getogen en maakte zich er ogenschijnlijk niet al te druk over. Wat moet je ook anders.

Bij de GGD trof ik iemand die zich aan het voorbereiden was op een reis naar Suriname. Ook voor hem was het een spannende tijd, omdat daar net de december-moorden hadden plaatsgevonden, die nog zolang een schaduw zouden werpen op de relaties tussen Nederland en Suriname. Ik kreeg van Y evenwel bericht dat in Lesotho de rust inmiddels voldoende was teruggekeerd om het erop te wagen. En zo kwam het dat ik op de kortste dag van 1982 vanuit Brussel-Zaventem vertrok om een uur of 16 later op de langste dag van hetzelfde jaar in Johannesburg aan te komen. Directe vluchten vanuit Europa naar Maseru waren er niet. De snelste en duurste route ging per vliegmasjien naar Johannesburg en van daaruit verder. Een goedkoper alternatief ging via Moskou en Maputo in Mozambique,en was het maar afwachten wanneer je aankwam. Je moest dan minstens één nacht in een hotel in Moskou doorbrengen, waarbij je geen toestemming kreeg om het hotel te verlaten. En die Moskouse hotels stonden toen niet al te best bekend. Wie maar drie weken vakantie te besteden had en het zich kon veroorloven deed er beter aan de snelste weg te kiezen.

Het was een spannende ontmoeting met iemand die je een half jaar eerder een paar keer had ontmoet. Ik was destijds zeer in mijn sas geweest met mijn verovering, want dat was geen sinecure voor iemand wiens versiertechniek er vooral uit bestond om te zien hoe snel een mogelijke kandidaat op de kast te jagen was. En Y was één van de weinigen die de test glansrijk doorstond en niet na 5 of minder minuten beledigd of beleefd het hazepad kozen. Ze nam hetgeen ik uitkraamde serieus en bleek vatbaar voor opmerkingen waarvan de gemiddelde sociaal academische truus, die je in bepaalde delen van het Enschede uitgaansleven nogal eens tegen in het tafelkleedjes of gordijnen gehulde lijf liep, allang over de rooie was gegaan. Zo iemand was de moeite van een nadere kennismaking zeker waard en toen de gelegenheid zich voordeed om haar enkele weken daarna in Nijmegen op te gaan zoeken op een feestje van medicinale studiegenoten, porde ik mijn studiegenoot APJF op om me te vergezellen. Want wat moest ik nou in je eentje tussen allemaal aanstaande dokters? We gingen dus samen, maar of dat een succes genoemd kan worden, waag ik achteraf ernstig te betwijfelen. Hoewel we onszelf erg leuk vonden, bleek onze humor in kringen van geneeskundigen geen vruchtbare voedingsbodem te treffen. Een cultuur-verschil waarop we niet hadden gerekend en die er op een gegeven moment toe leidde dat de ruimte waarin wij ons bevonden door de andere genodigden was verlaten en het voor ons de sport werd iedereen die het nog waagde een hoofd om de deur te steken, zo snel mogelijk weg te werken. Alleen met R. hadden we geen succes. Hij vond het allemaal hoogst amusant en wat we ook probeerden, hij leek er onvatbaar voor en lachte zijn aanstekelijke lach. Dat doet hij trouwens nog steeds. Toen we hem recent bezochten op zijn nieuw verworven landgoed aan de goudkust van Drunen, waar ze een optrekje hadden bemachtigd naast de Pritt-koning en tussen allerlei andere omhooggevallen nieuw-rijken in hun nieuw-smakeloze patskastelen, liet hij zich achteloos ontvallen dat ze hier als de armoedzaaiers van de buurt werden beschouwd. Ik kon de verleiding niet weerstaan een vileine bewondering voor hem uit te drukken. Dat hij het aandurfde om op zijn leeftijd weer helemaal onderaan de sociale ladder te beginnen. En dat voor een voormalig roedelgenoot van Remy Poppe en Jan Marijnissen, die ook zelf nog met de 'Vrije Tribune' langs de deuren was gegaan. Maar R. activeerde zijn 'laughing defense shield' en ketste mijn speldeprikken moeiteloos af.

Maar terug naar het feestje. Daar verliep de versiering bijna desastreus, omdat de beoogde prooi, maar nauwelijks uit haar omgeving te isoleren was. Preluderend op haar aanstaande vertrek wilde iedereen nog persoonlijk afscheid van haar nemen en zelf had ze het hoofd op heel iets anders gezet dan op een nieuwe vriend. Zou ook erg onpraktisch zijn vanuit Lesotho. Toch wist ik mezelf bij een paar gelegenheden in haar nabijheid te manoeuvreren en op de een of andere manier kreeg ik de datum van haar verjaardag te pakken. Die bleek een paar dagen na dit feestje te zijn en toen heb ik wat subtieler geschut van stal gehaald. In die periode had ik namelijk als hobby het versturen van allerlei rare briefjes. Ik plakte overal postzegels op en keek of het overkwam. Het ging bijna altijd goed. De enige keer dat het niet lukte was toen ik probeerde vanuit Zwitserland een pasfoto van mijzelf te versturen, waarop ik aan de achterkant nog net een postzegel en een adres kwijt kon. Dit stuk werd geweigerd bij gebrek aan omvang, hetgeen mij danig verdroot aangezien mijn volgende en ultiem minieme stuk geweest zou zijn om alleen een postzegel op de bus te doen, waarop aan de achterkant een adres was vermeld. Maar zulks moet je niet in Zwitserland willen uitproberen.

De dag voor haar verjaardag was ik op zoek naar een kamer in Amsterdam en tussen de bezoeken aan krakende etages en muffe, naar in karpetten gerolde lijken van vorige bewoners ruikende holen door, had ik een frikadel genuttigd in één of ander snekpaleis. Die werd geserveerd op zo'n crême wit kartonnetje met ronde hoeken en ingestanste verdieping waarop de lekkernij kon worden gedrapeerd zodat deze er meestal pas afrolde als hij in ruil voor betaling in handen van de consument was overgegaan. Zo ook nu, maar ik hield er een mooie briefkaart aan over die de dag erop zijn bestemming in Nijmegen aandeed. Ik vermoed dat het deze merkwaardige verjaarskaart was die haar voor het eerst deed beseffen dat die merkwaardige snuiter misschien iets van haar wou. En hoewel ik de telefoon nooit van harte ter hand neem, besloot ik op die dag me niet door mijn weerzin te laten lijden en belde op om haar te feliciteren. Dat is geen gemakkelijke opgave voor iemand als X, maar op de een of andere manier gelukte het me om er nog een afspraakje uit te persen. En op dat afspraakje volgde er nog één en toen werd het al weer tijd om aan afscheid nemen te gaan denken. Ze moest voor een half jaar naar Afrika in het kader van het studievak 'Sociale Geneeskunde'. Ze vertrok eind juni en ik had in een onbezonnen bui gezegd dat ik haar daar zou komen bezoeken. En zoals ik al zei, nam ze alle taal die ik uitsloeg serieus en zelf heb ik er ook een handje van om gedane beloftes, al dan niet in benevelde toestand gedaan, gestand te doen.

Ik zou dus naar Afrika, maar hoewel we tussentijds uiteraard brieven wisselden en zelfs zo nu en dan een telefoongesprek, vervaagde de herinnering aan de ander en de ingenomen geheugenruimte werd langzaam maar zeker aangevallen door nieuwe ontmoetingen en ervaringen. En wat weet je dan nog van elkaar na een half jaar van wederzijdse absentie. Bovendien waren de nieuwe vrijheden mij niet onwelgevallig en de gedachte om mezelf in een relatie te storten, benauwde me bij vlagen sterk. Maar beloofd was beloofd. En kome wat er van komen zoude.

En dus stond ik op die in Zuid-Afrika, een land dat in die tijd nog berucht was vanwege zijn apartheidspolitiek. Om de een of andere reden was je vroeger op school verteld dat dit een Nederlands woord was, dat nu in de hele wereld bekend was, zodat je weer een goede reden had om je kaaskoppenherkomst maar zoveel mogelijk onder stoelen en banken te steken. Gelukkig zou ons verblijf in het land van de Boeren slechts kort zijn. We sliepen de eerste nacht bij de ouders van een collega-student, die Y in Mafeteng had leren kennen. Het waren mensen die in de vijftiger jaren vanuit Delft naar Zuid-Afrika waren vertrokken, daar tot welvaart waren gekomen, in een typisch blanke voorstad van Johannisburg woonden, compleet met het obligate zwembad en er zich na al die jaren uitstekend thuisvoelden. Dat gold niet helemaal voor hun kinderen die al donkere wolken boven hun toekomst zagen hangen en zich afvroegen of ze zich elders op de wereld zouden vestigen. Ik geloof dat ze nog een dubbele nationaliteit hadden, hetgeen vooral voor de jonge Robbert misschien een middel zou kunnen zijn om aan de Zuid-Afrikaanse dienstplicht te ontsnappen. We hebben in het jaar na onze terugkeer in Nederland nog een of twee keer contact gehad, maar daarna niet meer, zodat ik geen idee heb, hoe het ze is vergaan.

De dag voor mijn aankomst had Y een oto gehuurd en die dezelfde dag al totalloss gereden. Gelukkig buiten haar schuld en ze kreeg snel de beschikking over een plaatsvervanger: een gele Toyota Corolla. Een dag of twee voor Kertsmis zakten we af naar Lesotho, via plaatsen met namen als Vereeniging, Vanderbijlpark, Parys, Kroonstad, Marquard, Clocolan en Ladybrand. In Vereeniging raakten we een keer de weg kwijt en kwamen zo per ongeluk terecht in Sharpeville, waar in 1960 bij een demonstratie tegen de apartheid, 69 zwarte mensen werden doodgeschoten. Uiteraard was er voor verdwaalde touristen niets te zien dat aan die schietpartij deed denken. Toch voelde ik me hier 'unheimisch'. Als schuldbewuste blanke Nederlander van de generatie die in de jaren zestig en zeventig volwassen werd, kun je je nauwelijks indenken dat niet iedere zwarte je met moorddadige blikken bekijkt. En niet slechts de gelegenheid afwacht om je hardhandig te herinneren aan een gebeurtenis waar je part noch deel aan hebt gehad. Als dat eenmaal je verwachting is, dan verhoog je de kans dat je het ook gaat waarnemen. Bij een tankstation liep ik op een zwarte man af met de intentie hem de weg te vragen. Bij nadering werd ik me ervan bewust dat hij dwars door me heen keek en hij liep weg alsof hij mij niet zag. Om me heen zag ik meer koele blikken die me het gevoel gaven dat je hier als blanke beter niet aan zwarten de weg kon vragen. Dat was de enige keer in die drie weken dat ik iets van antiblanke sentimenten meende te bespeuren.

Ik had nog geen rijbewijs, hetgeen goed uit kwam, want nu kon ik ongestoord naar het voorbijglijdende landschap kijken. Uren lang over stoffige velden waarboven in de hitte van de dag kleine windhoosjes als dansende derwisjen rondkringelden. Ze voerden hun show alleen voor mij op omdat mijn aanstaande op de weg moest letten en waardoor het haar ook ontging dat enkele ervan bij nadering tot struisvogels condenseerden. Ik nam me voor om geen autorijden te leren.

Na vier of vijf uren rijden stonden we voor een lange smalle brug, die een brede rivier met sterk stromend paarsbruin water overspande: de Mohokare of Caledon. Aan beide zijden hokjes met grensbeambten. De visa waren in orde en even later reden we de hoofdstad Maseru binnen. Veel meer dan een rommelige verzameling gebouwen was het niet. Een paar hotels volgens westerse snit, een paar minieme bankgebouwtjes, een centrum voor tourisme, een school, een ziekenhuis en een hypermoderne supermarkt van De Spar. 'Door Eendrachtig Samenwerken Profiteren Allen Regelmatig' was mij eens verteld door een vriendje wiens vader ooit gewerkt had in een Drents filiaal van wat kennelijk een mondiale zaak was. Men verkocht er onder andere sambal en aanverwante Conimex-producten. Waarschijnlijk was de grootte van de zaak gericht op dagjesmensen uit het nabije Zuidafrika, want in heel Lesotho woonden er niet voldoende liquide potentiële klanten om de omvang te rechtvaardigen. Of zaten er misschien ANC-strijders tussen de schappen verscholen? Van de recente raid was geen spoor meer te ontdekken, al gingen we er ook niet naar op zoek. We reden al snel verder omdat we voor donker in Mafeteng hoopten aan te komen, het dorp waar Y werkzaam was. Tot daar en niet verder was de weg geasfalteerd. Het land is driekwart keer zo groot als Nederland en had destijds circa twee millioen bewoners. Een paar honderduizend woonden in steden. De rest verspreid over het bergachtige platteland, waar de achtergebleven vrouwen en kinderen probeerden met wat landbouw en veehouderij in hun dagelijkse behoeftes te voorzien. De meeste mannen werkten in de mijnen van Zuidafrika en waren het grootste deel van het jaar afwezig. Als ze terugkwamen, zoals nu rond de kerst ook het geval was, namen ze nogal wat geslachtsziektes mee waarvan je het bestaan niet vermoedde. Testikels als bowlingballen en jongeheren als uitgelopen witschimmelkazen. We hebben er nog een doosje dias van in de kelder staan. Ik wil ze nog wel eens tevoorschijn halen als het bezoek ongevoelig blijft voor subtielere hints. Er kwamen nog wel eens moord of doodslag voor als een thuisgekeerde mijnwerker het vermoeden of bewijs had dat zijn ega zich tijdens zijn afwezigheid net zo promiscue had gedragen als hijzelf.

In Lesotho zelf was geen industrie. Er was ook geen transportinfrastructuur en hooguit een paar honderd kilometer asfalt. De rest van het wegennet bestond uit gravelroads en moddersporen. Daarom waren medische voorzieningen voor veel bewoners pas na enkele dagen lopen bereikbaar. Reden dat er ook in dit kleine land een Flying Docter Service actief was. Daarin heeft ook Y tijdens haar verblijf een week meegedraaid.

In Mafeteng zouden we van kerst tot oud&nieuw doorbrengen om daarna tegen de klok in langs de rand van het land in de richting van Transkei te toeren en daarna weer terug omhoog naar Joburg, zoals men de hannesloze hoofdstad van Transvaal placht aan te duiden. Die verre kerst was een schitterende gelegenheid om te ontsnappen aan het evenement waarmee ze je in Nederland proberen te verstikken. Ik had Kerstmis gehaat vanaf de 'Doorbraak der Gele Rijders'. Mijn moeder deed altijd haar uiterste best er een uiterst gezellige gelegenheid van te maken met een kerstboom en gebraden gekakel en hapjes en zo meer. Als kind vond ik het vanzelfsprekend schitterend, maar met de puistjes kwamen verveling en afkeer van leuk & gezellig. Met kerst was er nooit wat leuks te doen of te zien of te beleven. Net als op de doorsnee zondag, maar dan twee dagen achter elkaar. Later kwamen daar gevoelens van eenzaamheid bij. Hoe gezelliger het familiegebeuren was, des te meer ik besefte dat ik het liefst de hele dag in bed had doorgebracht met een vierentwintiguurserectie en een onverzadigbare geliefde. Maar daar was nog geen glimpje hoop op zolang de puistjes er waren en dus verbeidde ik mijn tijd maar in de goedbedoelde sferen van mijn moeder. Van armoe hing je voor de treurbuis, waarop een overdaad aan godsdienstig en huichelachtig gekwezel werd opgevoerd, zodat ik de gelegenheid te baat nam mijn haatgevoelens permanent te sublimeren in een onpeilbare weerzin tegen alles wat gristelijk heet. Al dan niet met ceehaa. De intensiteit van die haat heeft me zelf verbaasd. Mijn ouders waren geen van beide gristen. Mijn moeder was het nooit geweest en mijn vader had het papisme reeds voor zijn trouwen bij de straat gezet. Geen van beide heeft zich ooit antigristelijk uitgelaten. Er werd om respect gevraagd. Wat dat ook wezen mocht, als je je realiseerde dat geen enkele kerk ooit veel respect getoond had voor andersdenkenden. Het stond me niettemin niets aan, dat gezever over hummes in de hemel en een watje aan het kruis.

Van gezelligheid moest ik niets meer hebben. Hield ik mezelf voor. Ik was er voor de rest van mijn leven verzadigd mee geraakt. Ik ben later nog vaak geëxplodeerd als mijn schoonmoeder het weer niet kon laten om te roepen dat het zo gezellig was. Waar de één gezelligheid als een warme deken ervaart, borrelen bij de ander herinneringen aan eenzaamheid op. En eenzaamheid moet je in je eentje consumeren. Alleen dan is het draagbaar en soms zelfs plezierig, ik zou bijna zeggen gezellig. Maar niet in een kakelend gezelschap waar elke weggespoelde hap wordt gevolgd door een goedbedoelde oprisping over een nietszeggend onderwerp.

Ik heb een periode gehad dat ik bij een uitnodiging voor een feestje of partijtje eerst vroeg of het gezellig dreigde te gaan worden. Nietsvermoedend werd dat dan bevestigd, zodat ik overwerk of een familiedrama kon verzinnen om aan een mogelijke catastrophe te ontkomen. Ik heb heel wat zelfverzonnen verre familie ten grave gedragen.

Maar een mens verandert. Niet van de ene dag op de andere en niet geheel vrijwillig, maar omdat hij niet anders kan dan reageren op zijn omgeving, die geen fractie van een seconde dezelfde blijft en zich continue, met infinitesimaal kleine stapjes een pad door de tijdloosheid baant. Hij heeft maar drie mogelijkheden: meegaan, tegengaan of sterven. Voor hij die laatste ultieme stap neemt, kiest hij nu eens de ene weg en dan weer de andere. En soms brengt zo'n keuze je op een pad dat je in je jeugd voor een stinkend moeras had gehouden. Niet dat ik nu bekeerd ben tot de een of andere nieuwe vorm van gristendom. De antigrist in mij staat nog fier zijn mannetje. Maar waar het de gezelligheid betreft, zijn de scherpe kantjes er wat af. Nu heb ik zelf een kind en voel me heel gelukkig met een vrouw die met de kerst graag een boompje opzet en een kakelvogel braadt, die koekjes bij de koffie serveert en knabbeltjes in een schaaltje doet. Nu woon ik in een huis dat is gebouwd in de stijl van land van de vreselijke haa-mannen: Hitler, Haider, Haydn, Hozart, Hreud, Henzovoort. Compleet met balkons waaraan bakken vol onkruid met de naam geranium gehangen kunnen worden. Chalêt-stijl heette het in de folder van de makelaar. Omdat gezelligheid nog steeds niet echt wennen wil, neig ik tot overdrijven. Naar wat ze 'camp' noemen (bestaat daar een Nederlands woord voor?). Om het in de uitvergroting alsnog draagbaar te maken, zonder al te veel afbreuk te hoeven doen aan de als parels gekoesterde weerzinnen van mijn jeugd. De komende kerst zal ik mijn Tirolette dusdanig omhangen met lichtslingers dat mijn vrienden er alom schande van zullen spreken. Tijd voor nieuwe vrienden?

Daar in Afrika en toen in mijn leven was ik blij met een kerstloze kerst, al kan ik me er weinig van herinneren. Wie er waren en wie niet. Wel dat het warm was. Te warm om veel te doen. Hartje zomer. We verbleven in een huisje dat werd bewoond door andere leden van de kleine blanke kolonie, die de kerst te paard waren ontvlucht. Ik verkeerde in een hevige staat van onrust. Direct na de landing in Joburg had ik het idee dat er een deur achter me in het slot was gevallen. Ik was in de richting van de verwaaide nevelslierten gelopen en nu ik een glimp van de toekomst had opgevangen en een eerste stap in die richting had gedaan, was de nevel in volle dikte teruggekeerd en had me het uitzicht weer ontnomen. De dikke grijze vochtige wolken voerde visionaire dampen aan, die als angstdruppels condenseerden op mijn ziel en me inkapselden in een vlies van angst. Angst voor de toekomst, voor een vetlederen medaille na veertig jaar trouwe dienst, voor de verplichtingen en verantwoordelijkheden van een gezin, angst anderen verdriet te zullen doen, angst voor de goot en angst voor de angst zelf. Die angst verzamelde zich in een cisterne vol zelfweerzin. Welk sprookje probeerde ik hier op te houden? Waarom was ik zo karakterloos geweest. Waarom was ik zo laf dat ik geen woord durfde breken? Waarom consumeerde ik liever mijn zelfwalging dan de wetenschap anderen verdriet te doen? Waarom wilde ik zo nodig heilig zijn en hoe kwam je daarvan af ?

Mijn afstandelijke houding bleef bij Y niet onopgemerkt. Ze zal ook haar twijfels gehad hebben. Wie was ik ook alweer en wilde ze überhaupt wel wat met die vreemde sinjeur? We besloten onuitgesproken om te proberen er een echte vakantie van te maken en wat uitstapjes te organiseren. Minstens één ervan diende per paard te geschieden; daar hadden we immers voor gestudeerd. Met enige moeite gelukte het om een een paar magere scharminkels te sjarteren die zolang werden gedetacheerd in een dorre kraal achter ons verblijf, waar ze de hele dag naar wat eetbaars liepen te speuren. Voordat we op grotere avonturen zouden gaan, moesten we eerst maar een paar voorzichtige stapjes in de buurt van onze thuisbasis uitproberen. Een zadel was iets waaraan de rechtgeaarde Basuto niet deed en wij dus ook maar niet. Bij de eerste poging om op het magere beest te klimmen ging het gelijk al mis. We hadden hem aan de staander van de veranda gebonden in afwachting van wat komen ging. Hoe het kon gebeuren weet ik nog steeds niet, maar het beest kreeg vermoedelijk een flauwte bij het zien van zijn beoogde berijder en ging onderuit. Y kwam half onder hem te liggen en kon geen kant meer op. Het was een riskante situatie waarvoor we nog gewaarschuwd waren, omdat het hengsel om z'n nek zat dat hem onder zijn eigen gewicht kon verstikken. In zulke gevallen kan men het rustig aan mij overlaten om in paniek te geraken en ik liep als een kip zonder kop rond, niet beter wetend te verzinnen dan op zoek te gaan naar een mes om daarmee z'n strop door te snijden. Y bleef daarentegen vanonder de ingestorte knol akelig kalm en gaf me instructies wat te doen en te laten. Ondertussen begon het scharminkel al vreemd uit z'n ogen te kijken en ik weet niet meer wat er nu precies toe leidde dat het goed afliep, maar het beestje stond op zeker moment weer op z'n poten en alles bleek met een sisser af te lopen. Ook Y kwam er ongeschonden onderuit en meer dan een flinke schrik hielden we er niet aan over. Mijn visioenen van paardebegrafenissen en enorme schadeclaims ebden langzaam weg. Vanaf die dag heb ik grote bewondering voor het vermogen van Y om in kritieke situaties kalm te blijven. Hoe doet ze dat? Nature of nurture? Ik hoop maar dat het nature is en dat mijn dochter het betreffende gen heeft meegekregen.

We hebben ons niet lang laten afschrikken door deze flater en zijn er kort daarna alsnog in geslaagd de ponies te beklimmen om een ritje te maken naar een naburig dorp. Nu is zo'n pony weliswaar een stuk groter dan wat je hier veelal onder die noemer rond ziet stappen, maar nog een stuk kleiner dan het grote paard waarop ik mijn lessen had genoten. En ook nog zonder zadel, dus dat ging niet jofel. Het beest had een hoger staptempo dan ik kon volgen en elke keer dat zijn rug omhoog kwam, kwam mijn gat omlaag en het gelukte me niet om met de nobele viervoeter in fase te geraken. Misschien was hij ook nog niet vergeten wat we hem kort daarvoor hadden aangedaan. Ik had al snel een houten gat en was dolblij dat we na een half uurtje rijden bij het beoogde reisdoel aankwamen: een uit rondavels opgetrokken dorp. Rondavels zijn van leem en mest opgebouwde ronde hutten met een kegelvormig rieten dak, precies zoals je je een hut in Afrika voorstelt.

Maar al snel begon mijn opluchting plaats te maken voor een lichte bezorgdheid. De mensen kwamen nieuwsgierig uit hun hutten. Vooral de mannen die ter ere van Kerstmis thuis waren gekomen en met het geld dat ze in de mijnen hadden verdiend zichzelf hadden getrakteerd op een flinke dosis drank, zodat hun stemming er halverwege de middag al goed in zat. De bezorgdheid werd een ernstige vorm van ongemak en ik wist me nauwelijks raad met mijn houding. Voelde me een mislukte Kuifje in Afrika en wist nauwelijks wat te antwoorden op de vragen die ze stelden. Wat we kwamen doen, waar we vandaan kwamen, dat we mooie spullen hadden. Men klonterde samen rond onze ponies. De sfeer was niet bijzonder vriendelijk - of was ik zo gepreoccupeerd met mijn angsten dat alle vriendelijkheid uit mijn waarneming werd gefilterd?. Ik meende hier en daar een vijandige ondertoon in de vragen waar te nemen en Y voelde zich ook niet op haar gemak. Er woonden kennelijk weinig dankbare patiënten. Of hadden ze een kerstpakket verwacht? We besloten maar niet te wachten op een uitnodiging voor de 'high tea'. Zag ik ze in een ooghoek al niet bezig het vuurtje onder een immense stoofpot opstoken? En waren dat gewone stokken of buitenmodel satépennen? Wachtte ons een weinig heroïsch einde als kluifjes in Afrika? We slaagden erin de ponies uit de omcirkeling van mensen te manoevreren en onder het roepen van kreten als 'Nice to have met, old chaps.' en 'Well, we've really gotta go now.' en andere onzin die ik van Monthy Python had onthouden bliezen we de aftocht. Eerst werden we nog begeleid door enkele dorpsjongens die geen enkele moeite hadden met zadelloos ponyraggen en die de hoop op een alternatieve kerstbrunch nog niet hadden opgegeven. Naarmate we weer dichter bij huis in Mafeteng kwamen lieten er meer het afweten. We kwamen ongeschonden thuis, op een houten reet na, die in combinatie met de opgedane ervaringen de lust tot herhaling dempte als een dermatologische atlas doet met het libido.

Gelukkig viel er tussen de ongemakken door ook veel moois te zien. Vaak is aandacht voor de omgeving een mooie afleiding voor een verwarde ziel. Het helpt dan om die aandacht op de een of andere wijze te sublimeren. Ik deed dat door het maken van dia's en hoewel ik nu nog vage herinneringen heb aan het landschap rond Mafeteng, heb ik ze toch maar eens uit de doos gehaald . Ik had ze ruim tien jaar niet meer gezien. De kleuren stemden goed overeen met mijn herinnering . Of was mijn herinnering gevormd door mijn dias? De dominante kleur is een wazig violet, de kleur van verre bergen. Mafeteng ligt op een hoogvlakte, omring door heuvels of bergen. Waar begint een berg en eindigt een heuvel? Het schatten van afstanden is moeilijk en door hun uiterlijk en mijn relatieve onbekendheid met berglandschappen, leken het bergen, hoewel ze veelal niet meer dan enkele honderden meters boven de vlakte uitstaken. Vanuit de luie stoel op de veranda leek het een half uurtje lopen, maar na een half uurtje, bleek het nog een half uurtje. En nog een half uurtje. Dat kwam maar ten dele door de afstand. Een grotere handicap werd gevormd door de zogenaamde dongas. Soms zag je iemand over de vlakte lopen, die dan plots verdween om even later weer te verschijnen. Die was dan door een donga gelopen. Een krak in de droge aarde, die zich in de loop der tijd had verbreed en verdiept. Hierin moest hij afdalen, om beneden een meestal drooggevallen stroompje over te steken en vervolgens langs de steile oevers van hard zand weer omhoog te klauteren. De hoogvlakte was bezaaid met zulke kloven, die het de reiziger te voet of paard knap lastig konden maken. Die inkepingen in de met dor gras begroeide aarde werden aan erosie geweten. Een gevolg van het graas- en weidegedrag van het lokale vee. Het was ze ongetwijfeld al talloze malen verteld dat ze hun vee op een andere manier moesten hoeden, maar het haalde weinig uit. Vreemd hoor, dat knappen we in Europa dan toch een stuk beter op. Hier zegt men graag en vol opoffering goede baan of zaak op als dat ten goede komt aan 'Utnut Vantal Gemeen'. Maar daar dus niet.

De manier waarop men in Lesotho met vee omging hing samen met status. Hoe meer vee, des te meer je voorstelde. Er waren weinig wegen en dus weinig oto's. Er was weinig industrie en dus weinig wegen. Er waren weinig grondstoffen en dus weinig industrie. Voor een toeristen-industrie waren er ook veel te weinig voorzieningen. Ongetwijfeld zal er een dag komen dat ook in Lesotho de oto het vee verdrijft. Toen was dat nog niet zo en volgens de laatste berichten is dat nog steeds niet het geval. Dat vee werd niet binnen paal en perken gehouden, maar rondgedreven over de hoogvlakte, begeleid door herdersjongens. Vermoedelijk koos het vee zelf een route die werd bepaald door de belofte aan iets graasbaars. De herders liepen er achteraan of stonden stil naast hun uitwaaierende kudde. Ze hadden zich daarbij aangewend om tijden achtereen op één been te blijven staan, het andere been gekruisd voor het standbeen houdend. Een karakterstieke pose waardoor je ze op grote afstand als herders kon herkennen. Het vee dat ze hoedden behoorde tot hun clan en de status van de clan was af te leiden uit de omvang van de veestapel. Dat vee werd, in onze ogen, niet optimaal benut. Melk en vlees waren maar bijzaak en status was hoofdzaak.

Een ieder die nu leeft mag vrezen dat het niet lang meer zal duren of onze toekomstige evenkniëen zullen een oordeel over onszelf uitspreken. Niettemin zijn we niet in staat de steven van ons eigen doen en laten te wenden. Toch halen we het vaak in ons hoofd om de ketel te verwijten dat hij zwart ziet. Onwetendheid en domheid zijn de grote aanjagers van ons reilen en zeilen. We kunnen niet anders. Weten leidt tot apathie en nihilisme en de meesten van ons zijn daar niet op gebouwd. We zitten tot in lengten van dagen gevangen in het dilemma van doen of laten en zijn als soort of groep en meestal ook als individu niet bij machte daar verandering in te brengen.

Genoeg gezeurd, verder met het land & landschap. Bomen waren zeldzaam, alleen rond de oevers van het kunstmatige meertje stonden er een paar in gelid. De vlakte was begroeid met taaie dorre grassen die het klimaat en het vee hadden weten te overleven. De struiken die dat was gelukt zag je soms voorbijkomen. In samengebonden toestand kundig vervoerd op het hoofd van brandhout sprokkelende vrouwen.

De dagen waren soms zo helder en het licht zo intens dat de bergen en heuvels in de verte een wazig violet patina kregen. Het scherpe licht verdrong zich op je netvlies. Te scherp om details in het decor te onthullen. Pas tegen de avond kwam er meer tekening in en werden de kleuren geler en warmer. De schemering vocht nooit lang tegen het donker van de nacht. Pal achter ons onderkomen stond een lantaarn, die een helder zicht op de nachtelijke hemel ontnam. Maar als je met je luie kont even in beweging zette en wist te vermijden dat je in één van de dongas donderde kon je een schitterende sterrenhemel bewonderen. Onder muzikale begeleiding van een leger kikkers die langs de randen van het nabije meer hun viriele gaven onder de aandacht probeerden te brengen. Het duurde tot diep in de nacht voordat de laatste kikker zijn kwakje of zijn hachje kwijt was en het kwaken verstierf.

Ook maakten we een keer samen met een Nederlandse familie een dagtocht naar het centrale deel van Lesotho. Vader Jan was otomonteur geweest en nu bezig zich om te scholen tot arts. Hij deed hetzelfde co-schap als Y en zou haar in Mafeteng opvolgen. Voor de eerste paar weken rond kerst en oud&nieuw had hij zijn vrouw en hun bevallige blonde tweeling-dochtertjes van een jaar of tien meegenomen. Ze waren vanwege de kwantumkorting via Moskou en Mozambique gekomen en hun verhalen bewezen ons gelijk achteraf om dat niet gedaan te hebben. Het doel was de waterval van Qiloane en de wandeling begon bij een punt dat volgens mijn kaart destijds 'God Help Me Pass' heette, op meer dan een uur rijden vanaf Mafeteng. Op de weg erheen kwam ons een grote personenwagen tegemoet. Een Mercedes. Merkwaardig luxe oto voor een land met nauwelijks tweehonderd kilometer asfalt. De inzittende zwaaide vriendelijk en iemand meende dat het de koning was. En zo ben ik er zowaar nog in geslaagd behalve een hier bekende/daar onbekende Nederlander ook nog een daar bekende/hier onbekende Basuto in dit epistel te schrijven.

De wandeltocht voerde langs de flanken van de groene heuvels, op geringe afstand van een stroompje, waarlangs wat veldjes werden bebouwd. Een enkele maal passeerden we een uit rondavels bestaand gehucht. Niet meer dan enkele tientallen hutten. De rondavels in Lesotho zijn niet beschilderd zoals in het naburige Transkei, waar de mensen vaak prachtige patronen op hun witgepleisterde muren hebben aangebracht. Hier in Lesotho waren de muren ongeverfd en grijsbruin. De kleur van modder gemeng met mest. Hier en daar werkte er iemand op de velden. Vrouwen of oudere mensen. Soms kregen we even gezelschap van een kind dat een tijdje met ons opliep. Op een gegeven moment staken we stroompje over en hielden daar een korte pauze. Ik vlakbij een struik die me enigszins merkwaardig voorkwam. De bladeren bewogen, hoewel er weinig wind was. Naderbij gekomen bleken het geen bladeren te zijn maar sprinkhanen. Een struik vol.

Na bijna twee uur lopen kwamen we bij de waterval. Vanaf een heuveltop konden we zien hoe deze passend lag ingebed tussen de golvende heuvels, alsof er een landschapsarchitect aan te pas was gekomen. Een evenwichtige compositie naar kleur en harmonie, zoals in het juryrapport stond. Geen dissonant te zien. De waterval was keurig binnen de perken van de schaal gehouden. Iets ruimer bemeten dan z'n collega in Sonsbeek, maar geen Niagara. Dat zou ook niet gepast geweest zijn. Zo hoog in de bergen heeft nog maar weinig water de gelegenheid heeft gehad zich te organiseren in een natuurwonder van enorme proporties. Het poeltje dat hem opving was dermate verfrissend dat de lust tot zwemmen me direct verging. Ook hier had ik een gering rambo-gehalte. Maar als niemand zo flauw is je te helpen herinneren aan je tekortkomingen, dan kan een pastorale omgeving met blauwe luchten, groene grassen en heldere stroompjes de sombere buien die me soms plagen verdrijven. Ik ontdekte dat ik ervan genoot. En onbezorgd was. Misschien wel voor het eerst op die reis. Ik

kon me nu zelfs een beetje voorstellen dat componisten zich lieten inspireren door wandelingen in de natuur. Al klinkt het resultaat vaak naar edelkitsch. En de meeste landschappen kunnen het heel goed zonder muziek.

Mocht u zich afvragen of er geen interessante karakters te beschrijven waren, dan moet ik daarop het antwoord schuldig blijven. Misschien was ik te zeer met mezelf gepreoccupeerd om veel aandacht te besteden aan de anderen. Ik kan me na achttien jaar weinig van ze herinneren. Hun schimmen zijn langzaam maar zeker in mijn grijze massa bedolven geraakt. Misschien komen ze weer boven als ik ze weer tegenkom. Ik zou niet kunnen bedenken hoe anders de hersencellen te bereiken waarin hun beeltenissen liggen opgeslagen. Dat geldt zowel voor de blanken als voor de zwarten die ik ontmoette. De blanken waren voornamelijk passanten, die in het kader van een hulpverlenings- of samenwerkings-overeenkomst enige tijd in Lesotho doorbrachten. Ze gingen voornamelijk met elkaar om, zoals vrijwel overal waar zich kleine groepen bevinden, die zich omringd weten door een grotere groep anderen, waarmee ze geen culturele geschiedenis delen. Van hun onderlinge contacten heb ik weinig zelf meegemaakt. Wat tot mij kwam viel uit de geruchtenmolen en verschilde niet van de kliesjees die erover de ronde doen. Hier en daar wat overspel. Een enkel huwelijk op de klippen. Meestal werden de brokken weer gelijmd voor de terugtocht naar het vaderland.

Ook met zwarte artsen en verplegers was weinig sociaal verkeer. Basuto-artsen hadden veelal hun opleiding genoten in het Oostblok en verkeerden goeddeels onder elkaar. Het hoofd van het ziekenhuis was een Ghanees, die, naar ik meen, met niemand in het bijzonder verkeerde. De culturele kloven waren er even talrijk als de krakken in het landschap.

Met anderen kwam je al helemaal niet anders dan vluchtig in aanraking. Alleen een jochie van een jaar of tien dat wel eens op bezoek kwam staat me nog vaag bij. Hij kwam uit Zimbabwe en als hij er was, mochten we hem niet uit het oog verliezen, waarschuwde men. Hij werd ervan verdacht wel eens wat te jatten. Je vraagt je achteraf onwillekeurig af of al die afgevaardigden uit Karlmarxstadt-aan-de-Waal altijd de verleiding hebben weerstaan om proletarisch te winkelen bij de grote mensenvriend? Ik niet, maar ik kwam dan ook niet uit Nijmegen. Ik deed het niet voor de hep, maar voor de kick en de nieuwsgierigheid. Was het echt zo gemakkelijk als het leek? Ja, toen nog wel. De buit bleef altijd beperkt tot een potje sambal of pindakaas en al met al zijn het nog geen vijf potjes geweest. Maar dat geeft zo'n rotjoch uit Zimbabwe toch nog niet het recht om ons als de grote mensenvriend te handelen?

Niettegenstaande mijn slechte geheugen voor medemensen, staat de oudejaarsavond me nog altijd bij als één van de leukste van mijn leven. De kerst was goed geweest zo zonder kerst. Op de avond van de 31e was er een feestje en hoewel ik normaliter niet zo te porren was voor zulke levensbedreigende gebeurtenissen, viel het dit keer mee. Een bont en vrolijk gezelschap vermaakte zich met muziek en dans. Ook ondergetekende hupselde op zeker moment de voetjes van de vloer. En dat wil wat zeggen, want ik moet altijd een torenhoge muur van gêne over, voordat ik me een beetje laat gaan. Ik geloof zelfs dat ik op laarzen rondstapte. Terwijl ik dit schrijf kleur ik er nog van, maar toen leek dat me stoer. Ik had ze meegenomen voor de paardenrijerij. Maar wat ik het mooiste vond die avond, was de wandeling in de donkere avond over de kreukelzône die een vlakte leek. Dat was om de tweeling naar huis te begeleiden. Het was nog voor middernacht. De weg was niet lang of moeilijk, maar op dat tijdstip niet geschikt voor alleengaande tienjarige meisjes. Terwijl we op tast en gevoel onze weg naar hun huis vonden, hoorden we aan alle kanten feestgeluiden in de nabije verten om ons heen. Overal werd de jaarwisseling gevierd en Afrikaanse vrouwen kunnen daarbij een geluid maken dat ik niet kan reproduceren, maar dat lijkt alsof ze hun tong een halve meter uitsteken en dan heel snel heen en weer slingeren, waarbij ze hoge trillers voortbrengen. Dat geluid maken vrouwen overal in Afrika, van Marokko tot het uiterste zuiden en telkens als ik het hoor komt de zoete herinnering aan deze nacht weer even boven drijven.

Al lopende vond ik het een bijzondere sensatie om verantwoordelijk te mogen zijn voor de veiligheid van de tweeling en ik kon een gevoel van melancholie niet onderdrukken. Ik had mezelf net een jaar ervoor laten steriliseren en bedacht me nu dat het heerlijk moest zijn om de vader te mogen zijn van zulke mooie en lieve meisjes. Ik troostte me met de gedacht dat het allerminst zeker was dat ik ook de vader zou kunnen zijn van iets dat mooi en lief was. Dat ik niet bijmachte zou kunnen zijn om me te hechten aan mijn eigen kroost. En ik besloot melodramatisch dat er geen hogere liefde bestond dan van de vader die besloot zijn kinderen niet aan de mensheid ter beschikking te stellen.

Ondertussen deel ik alweer zestien maanden een dochtertje met de vrouw voor wie ik de hele trip heb ondernomen. En dat dochtertje is net zo mooi en lief als de tweeling waarmee ik die bijzondere wandeling maakte. En dat dochtertje heeft de meeste trotse vader die er bestaat anno tweeduizend. En als de dag komt waarop ze me vraagt: 'Waarom Pa?', dan heb ik daar zelfs een antwoord op. Een antwoord dat in elk geval mij bevredigt en hopelijk ook eensdaags haar. Maar misschien komt ze nooit met die vraag, uit clementie met de vader of onbekendheid met het onderliggend zieleleven. Of omdat ik er tegen die tijd gewoon niet meer ben natuurlijk, om dit onderwerp maar eens banaal af te sluiten.

Ik geloof dat we de dag na nieuwjaar vertrokken voor de trip die ons via een 'touristische' route naar Johannesburg zou brengen. Die aanhalingstekens staan er omdat er van tourisme in Lesotho vrijwel geen sprake was. Er waren ook haast geen faciliteiten. Alleen de hoofdstad Maseru was enigszins ingesteld op de komst van dagjesmensen uit Zuid-Afrika, die ook wel eens naar het buitenland wilden.

We zouden overnachten in kloosters, bij kenissen van Y en tot slot in een lodge in de bergen, alvorens we naar een camping in Transkei aan de Indische Oceaan zouden rijden. We hebben wat eten en drinkwaren aangeschaft in Mafeteng en ons daar ook volgetankt, niet precies wetende wanneer daar weer een gelegenheid voor zou zijn. Als onberijbewijsde waren zorgen daaromtrent mij volledig onbekend en ik vertrouwde helemaal op het goede gesternte van de sjofeuse. Otopech kwam toch alleen in films voor? En toch alleen met oude brikken en niet met keurige huurotoos van de gerenommeerde firma Budget?

Kort na Mafeteng houdt het asfalt op en waar het gravel begon stonden een paar lifters. Een jongen en een meisje. Blanken. Als het in lokale kledij gestoken inheemsen waren, hadden we ze vermoedelijk overgelaten aan de goede zorgen van passerende landgenoten, maar wetende dat er maar weinig verkeer over deze weg ging, konden we ze niet laten staan. We hadden voldoende ruimte voor vier. Het bleken Amerikanen te zijn. Zij werkte als lerares voor het Peacecorps in een dorp een eind verderop en hij zocht haar op. Ze had hem geloof ik ergens van een vliegveld gehaald en vertrouwde kennelijk blindelings op de goedertierendheid der mensen. Of misschien had ze de kerst wel thuis bij ded&mum doorgebracht en was ze nu op de terugweg naar haar roeping. De zwarte kindertjes wat kennis en geloof bij brengen. Hoe dan ook, ze waren niet ongeschikt, al denk ik niet dat we al te diepgravende gesprekken hebben gehad, want een opperwezen komt er bij mij niet in.

We zouden die dag tot een dorp dat Mohales'hoek heet rijden en aldaar in een klooster overnachten. Y was er al eerder geweest en wist dat er tegenover een berg was die je heel vroeg in de morgen moest beklimmen om van een schitterend uitzicht te kunnen genieten. Later op de dag werd het te warm voor zulke toeren. Dan verloor je teveel vocht en moest je ter compensatie meer water mee omhoog tillen. Gelukkig was het al een eind in de middag eer we er aankwamen, zodat deze optie niet meer serieus overwogen behoefde te worden. We werden welkom geheten in een nonnen-klooster dat was gevestigd in een vrij onooglijk gebouwtje, dat je als een barak zou kunnen omschrijven. Het leek in niets op de grote mysterieuze bakstenen kolossen die je hier kon tegenkomen voordat de vooruitgang ze in het eeuwige stof deed bijten. Veel kregen we van de nonnen niet te zien. Misschien waren ze met maar weinig of misschien werd contact met bezoekers niet gestimuleerd en was er één uitverkoren om zich met de gasten bezig te houden. Of misschien weet ik zo weinig van het kloosterleven dat ik sowieso geen plausibele verklaringen kan bedenken en dat dus ook niet moet proberen. Hoe dan ook, ze verzorgde voor ons een maaltijd en wees ons een op korte afstand gelegen rondavel toe om de nacht door te brengen. Het was al vrij vroeg donker en enig vertier was er verder niet. Een wandeling maken in een stikdonkere onbekende omgeving doe je niet, zeker niet als het bergachtig is en je in onbekende kloven kunt lazeren of door onbekende lazarussen kunt worden opgekloven. We bleven maar binnen. Het was een genoeglijk ingericht vertrek met een rood Perzich tapijt op de vloer en twee bedden, die op een meter afstand van elkaar in de ruimte waren gezet. Zoals te verwachten valt in een klooster. Er was ook een kastje met stoffige boeken, waaruit de muffe geur van een vergane religie opsteeg. Maar een boekenkast maakt een ruimte altijd gezellig, zelfs als hij is volgezet met ongezellige boeken. Bestofte plaatjes van religieuse voorstellingen en Europese lanschappen versierden de wanden. De ruimte werd met kaarsen verlicht en mijn ogen waren toen nog in staat om enige samenhang te ontdekken in de letters die dansten op de bladzijden van de meegebrachte boeken.

Dit verslag is samengesteld uit flarden die klapwiekend opvlogen uit de takken van mijn geheugen, nadat de dias die ik destijds maakte kleine schopjes tegen de hersenstam gaven. Daardoor kreeg ik de chronologie weer een beetje helder en zodoende weet ik nu dat we de volgende dag over een fraaie brug reden over de Oranje-rivier. Wat er tussen wakker worden en die brug is gebeurd is in de takken blijven hangen. Die rivier herinner ik me nog, omdat de brug die erover gespannen was, vrij plotseling opdook. In vlakke landen kun je bruggen vaak van verre zien opdoemen, maar ik bergachtige gebieden kunnen ze achter elke bocht verstopt liggen. Zoals nu ook deze, die ons de gelegenheid gaf om boven de brede roodbruine stroom te komen. Een perspectief dat ik altijd fascinerend heb gevonden. Een klein beetje als vliegen, los van hetgeen zich onder je bevind. Even verderop stopten we bij een volgend uitzicht over dezelfde rivier, bij een punt waar de woelingen uitgeraasd waren en het water zich loom door een ruime bocht liet voeren. Het uitzicht was fraai en vredig. Een man in een roeibootje zette iemand over, die op de andere oever aan een schijnbaar doelloze tocht begon. Geen dorpje of hutje te ontdekken, zover je keek. Wellicht lag haar doel - ik meen nu te weten dat het een vrouw was - ergens verscholen in het heuvelachtige gebied verderop.

We werden nog steeds vergezeld door onze Amerikaanse reisgenoten. Toen we weer instapten keek de jongeman even onder de oto en meldde zich zoals Amerikanen dat in zulke situaties plegen te doen: 'I think, we're having a problem'. We hadden een lekkende tank. Misschien had een opspattend stuk steen, waarmee de weg bezaaid lag, de tank geraakt. Maar waarschijnlijker was dat we door de zware belading lager lagen dan op zulke wegen raadzaam is, waardoor we een flinke steen moeten hebben geraakt. Dat gebeurde anders toch alleen in Amerikaanse B-films? Kennelijk bestaat er ook zulk een werkelijkheid buiten de film. Of hadden we, zonder het te weten, een paar Amerikaanse B-acteurs op sleeptouw genomen? Er zat weinig anders op dan verder rijden en bij elke bocht hopen dat erna hulp te vinden was. Ik weet niet eens meer of we het benul hadden het lek provisorisch te stoppen met een zakdoek of zoiets. Na een tijdje (uurtje?) kregen we iemand in het vizier aan wie we ons probleem konden voorleggen. Deze persoon wees ons de weg naar een soort campement dat was opgezet door werklieden die onder Amerikaanse supervisie een splinternieuwe gravelroad aan het aanleggen waren. Ondanks de aanwezigheid van Amerikaanse passagiers was de bevelhebben, of hoe noem je zo iemand, niet behulpzamer dan dat hij ons met een stuurs gezicht doorverwees naar een of ander maffe Deen die een paar kilometer verder met geld van de Europese gemeenschap een volledig geoutilleerde garage zat te bemannen.

We konden het net redden met de benzine die we ons restte. De Deen bleek ontwikkelingswerker. Een echte met baard en al. Waaruit zijn bezigheden precies bestonden werd niet duidelijk, behalve dat het iets met landbouw van doen had en dat de garage was bedoeld voor het onderhoud van landbouw-machinerie. Gelukkig was hij eens stuk hulpvaardiger dan de gravelyank. Hij hielp ons voorbeeldig en voorzichtig. Hij zette de wagen op de brug en liet de tank leeglopen. Daarna haalde hij de tank onder de auto vandaan en waste hem drie keer zorgvuldig om met water en zeep in de hoop zo de benzinedampen te verdrijven, die anders bij het lassen, een fikse ontploffing met mogelijk fatale gevolgen zouden kunnen veroorzaken. Hij durfde het aan en uit het feit dat ik dit hier ongeschonden zit te tekstverwerken, kun je afleiden dat een 'big bang' toen is uitgebleven We mochten ons gelukkig prijzen zo iemand te hebben gevonden op zulk een onwaarschijnlijke plaats. Toen hij het lek had gedicht ging het restje benzine er weer in en daarmee konden we net de volgende benzinepomp bereiken in het volgende dorp.

Ons oorspronkelijke doel die dag was Quthing in het zuiden van Lesotho. Dat zou niet meer lukken, maar we bereikten wel de missiepost annex klooster met school, waar onze medereizigster les gaf. Een gebouw herinner ik me niet. Wel dat het schitterend lag, hoog boven een diep dal waarin de Oranjerivier als een gouden slang lag te dromen in de geeloranje avondhemel. We kregen weer een soortement hut of rondavel toegewezen om de nacht in door te brengen. Deze keer was het een witgepleisterde hut, waarin twee bedden stonden. Daartussen lag een cocosmat die vrijwel geheel met opgedroogde slijmsporen was bedekt. De kloosterlinge die ons de weg wees verklaarde dat ze werden getrokken door slakken die 's nachts via de muren omlaag kwamen. Wat ze te zoeken hadden weet ik niet, maar wel dat ik er die nacht angstvallig voor waakte niet m'n bed uit te moeten voor het ledigen van mijn blaas. De gedachte dat je slaapdronken in zo'n zuigende slijmbal zou trappen bezorgde me vooraf de kouwe rillingen. Op slijmerige beesten heb ik het nooit zo gehad. Wormen, kwallen, slakken, vissen, allemaal kunnen ze op mijn grenzelose afkeer rekenen. Ook waar ik nu woon is het soms vergeven van de naaktslakken. Ik schep er dan een satanisch genoegen in ze op een schepje uit de zandbak van mijn dochter te werken en ze dan op een korte maar hevige vliegsensatie te trakteren. Op een vruchtbare regenachtige zomeravond kiest soms een vloot van wel veertig slakken het luchtruim. Maar terug naar Afrika, waar de weekdier-angst ongegrond bleek. Zoals zo vaak was de vrees erger dan nodig en was het gemoed beter af geweest als het niet had geweten.

De volgende dag waren we rond het middaguur in Quthing. Als je de naam van die plaats leest kun je je niet indenken hoe het wordt uitgesproken. Het seSotho kent diverse klik-klanken en omdat de westerse talen daar geen tekens voor hebben worden ze veelal weergegeven door de letter Q. Je moet proberen een soort klak te laten ontsnappen tussen de zijkant van je middentong en je wang en die klak zo naadloos mogelijk te laten volgen door 'oeting'. Dan kom je in de buurt van waar je fonetisch wezen moet, voorzover dat mogelijk is met een westers geschoold stem-apparaat. En misschien zit ik er ook wel behoorlijk naast, want ik heb het al ruim zeventien jaar niet meer horen spreken.

In Quthing verbleven we weer in het huis van een collega-arts. Hem herinner ik me niet meer, zijn huis nog vaag en zijn uitzicht vanaf de veranda het best. We ontmoetten er ook onze reisgenoten voor de komende dagen. Twee andere stellen met wie we naar Sehlabathebe, een natuurpark, zouden gaan. Daarna zouden zij doorrijden in de richting van Bulawayo in Zimbabwe en misschien waren ze wel van plan om geheel door Afrika trekkend weer op hoes an te goan. Ik meen dat er een Ben met een baard en een Saskia bij was alsmede een Ierse brunette Keelan die de partner van de resterende reisgenoot zal zijn geweest.

Zoals de kraai vliegt bedraagt de afstand Quthing - Sehlabathebe niet meer dan 150 kilometer, maar als ie de oto neemt moet hij het dubbele afleggen. Bijna een hele dag reizen, waarbij we langs plekken kwamen met namen als 'Ongeluks Nek' en 'Qacha's Nek'. Weinig verkeer. Een vrachtwagen, een overbeladen pickup, een bus die het niet gehaald had. Aan het eind van de middag werd er op een heuvelkam een kleurscheiding zichtbaar. Deze zijde was in matgroen uitgevoerd, gene zijde in frisgroene tinten. De scheiding werd gemarkeerd door een hek, dat het vee verhinderde de sappige weiden van het Nationale Park Sehlabathebe te grazen te nemen. Vanaf de ingang was het nog zeker een uur naar de lodge, die in het centrum van het park lag en voor gasten beschikbaar was op dagen dat de koning er niet vertoefde, hetgeen het grootste deel van jaar het geval geweest moet zijn. Een drukke bedoening was het niet. Deels omdat het niet eenvoudig bereikbaar was, maar ook omdat het comfort waarschijnlijk voldeed aan de wensen en eisen van de nabije Zuidafrikaanse tourist. Basutouristen bestonden volgens mij helemaal niet. Maar voor ons was het een uitstekend onderkomen. Er was water en er waren gaslampen, maar of er ook elektra was? Er was wel een radiostation voor contact met de buitenwereld en ik kan me geen fiets herinneren, waarmee een dynamo zou kunnen worden aangedreven in tijden van nood. We waren de eerste dagen de enige gasten. Er woonden een paar mensen die er ongetwijfeld iets te doen gehad zullen hebben en misschien ook wel als personeel bedoeld waren, maar in die zin hebben we ze niet bezig gezien. We deden zelf de vaat, hetgeen me op een ironische opmerking kwam te staan van een Duitse, die enkele dagen later arriveerde en die, toen ze me zag afwassen, opmerkte "Er möchte sich wahrscheinlich was verdienen". Zelf hadden ze ontdekt, dat als je de rotzooi liet staan het de volgende ochtend allemaal keurig was opgeruimd. Of de opmerking wel echt voor mijn oren bedoeld was is ook de vraag, aangezien we tot dan toe voorgewend hadden geen Duits te verstaan en ons alleen in het Engels met ze onderhouden. Boontje komt om zijn loontje. Ik heb me daarna nog afgevraagd of dit nu Duitse humor was of dat wij ons misschien stuitend zelfdienend gedroegen en dit beter hadden kunnen overlaten aan het vrijwel onzichtbare personeel. Om ze er na afloop naar te belonen. Die laatste gedachte was niet eens bij ons opgekomen.

Sehlabathebe was zoals nationale parken behoren te zijn. Tot ons geluk werd de schoonheid ervan niet verstoord door de aanwezigheid van andere toeristen. Het park maakt deel uit van het massief dat in de aangrenzende Zuidafrikaanse provincie Natal de 'Drakensbergen' genoemd werd. We hadden er de wereld voor onszelf en kwamen er niemand tegen. Helaas ook weinig dieren. Soms zag je een paar paarden lopen of hoorde je wat berggeiten, die we ook na ingespannen turen niet konden ontdekken. Schitterende bloemen, waarvan ik anders nooit namen weet. Niet dat dat iets uitmaakt voor hun schoonheid, maar wel voor ons geheugen. Naamloze bloemen zijn moeilijker te herinneren dan benoemde. Soms zie ik een bloem en weet dan dat ik die eerder gezien heb. Maar noem mij de naam 'Kniphofia' en ik zie lange smalle bloemen die pijlvormig de lucht in steken en opvallen door hun felle kleuren die het lage deel van de regenboog omvatten. Geel van onderen dat naar boven toe via oranje overgaat in rood. Je ziet ze hier wel eens in siertuinen of tuincentra. Daar zijn ze vaak voorzien van een naamplaatje waarop staat dat het om 'vuurpijlen' gaat.

Op een fraaie en heldere dag gingen we, dat wil zeggen Y & X, op weg naar een ontschoten doel. Een waterval?, meertje?, bijzonder uitzicht? Het gevoel maakte zich van ons meester dat we de wereld even voor ons mochten hebben. Na een uurtje stonden we op de rand van een afgrond te genieten van het uitzicht. Vooreerst onopgemerkt en allengs sneller, groeide er op de bergkam aan de overzijde een wattig wit kapsel. Er dreven wolken over de rand. We keken het schouwspel even aan en besloten op onze schreden terug te keren naar de lodge, voordat we geheel door wolken omringd zouden zijn. Net voordat de witte deken zich om ons sloot en het zicht beperkte tot enkele meters, ontwaarden we de contouren van de lodge, zodat we nog de richting konden bepalen waarin we moesten lopen. Eerst verscheen de radiohut en kort daarna de lodge zelf in beeld. We hebben ons maar niet al te lang afgevraagd wat we hadden moeten doen als we voor het bereiken van de thuisbasis eerst door de mist gevangen waren gezet en later vastgeketend zouden worden door de nacht.

Nu is mist een fenomeen dat me bijzonder boeit en ik heb die middag, onder plechtige belofte niet van het gebaande pad af te wijken, nogmaals de benenwagen genomen. En zoals beloofd ben ik het pad afgelopen dat van de lodge naar een achteruitgang van het park leidde. Onderweg genoot ik van de stilte, die werd geaccentueerd door de spaarzame geluiden die de mist prijsgeeft. Enkele malen doemden de silhouetten van loslopende paarden op, vooraf aangekondigd door het geluid van gras dat werd losgerukt en tussen kaken verwerkt. Zo nu en dan nam een paard de moeite een blik op mij te werpen. Verder was er niets te zien tot het moment dat er een klein huisje zichtbaar werd, vermoedelijk bedoeld voor een heffer van toegangsgelden. Of anders een verlaten grenspost. Leidde de weg misschien naar Natal? Had de dienstdoende bedacht dat hij zich onder deze weersomstandigheden beter bij moeder de vrouw kon voegen omdat er toch geen grensoverscheidend verkeer te verwachten viel? Dan had hij gelijk gehad, want ik besloot ter plekke dat het voor mij ook welletjes was geweest en aanvaardde de terugtocht, die in niets afweek van de heenweg, behalve dat het nu ook langzaam donker werd. De mist kleurde steeds donkerder grijs, maar week niet. Toen ik bij de lodge terugkeerde was de duisternis gevallen en ik trof een gezelschap aan, dat zich met groeiende onrust had afgevraagd waar ik in vredesnaam bleef. Al wandelende was ik het besef van tijd geheel kwijt geraakt. Het had me zelfs moeite gekost om te keren, omdat ik niet wilde dat er een eind aan kwam. En dat er iemand ongerust over mij zou kunnen zijn, was al helemaal niet in m'n hoofd opgekomen.

Na een verblijf van enkele dagen moesten we maar weer eens verder. Richting Indische Oceaan dit keer, op weg naar onze laatste echte vakantiestop. Ik keek er niet zo naar uit. Ik had het niet op strandvakanties. Je verveelde je dood als je geen goed boek bij je had en dan dat zielige gespartel in dat onsmakelijke zoute water. Leek me nix, maar dat zei ik niet, want ik wilde mezelf voor Y niet als onverkoopbaard neerzetten. Dus zetten we welgemoed koers naar de badplaats Port St.Johns in het thuisland Transkei. Wie een oude kaart van Zuid-Afrika ter hand neemt kan zien dat Transkei uit drie van elkaar gescheiden gebieden bestond, waarvan er twee een grens hadden met zowel Lesotho als Zuid-Afrika en de derde als enclave geheel omgeven was door Zuid-Afrika. Deze topologie ontnam ook Lesotho de status van enclave, tenzij je de thuisland-politiek van Zuid-Afrika niet erkende. Een ander thuisland was Bophuthatswana dat uit nog meer puzzelstukjes was opgebouwd. Eén ervan lag vlakbij Lesotho, een clustertje lag onder Botswana en een ander clustertje ten noorden van Johannesburg. Je vraagt je af hoe die Apartheidsmafkezen ooit hebben kunnen denken dat willekeurige vlekjes tot één land zouden kunnen uitgroeien. Vermoedelijk was het ze een zorg.

De dichtstbijzijnde grensovergang was die van Ramatselitso tussen Lesotho en Transkei. De dienstdoende grensbewaker werd hier met een voor hem geheel nieuw document geconfonteerd. Hij bladerde er door, en nog eens door, verdween ermee achter een deur, kwam terug, hield het eigendom van de Nederlandse Staat ondersteboven en knalde een stempel op de enige bladzijde die daar niet voor bedoeld was. Sindsdien een trots bezit. Glorie aan zulke thuislanddienaren. Zo'n vijfentwintig kilometer verderop hielden gravel en Transkei al weer op en begonnen asfalt en Zuid-Afrika. Niet meer dan vijftig kilometer, want bij Kokstad was er al weer een grensovergang en reden we Transkei weer binnen. Dit keer over een fraaie snelweg die we volgden tot de hoofdstad Umtata, dat in mijn herinnering vrijwel uitgestorven was. Nog een klein stukje asfalt en zo'n vijftig kilometer gravel brachten ons naar Port St.Johns, waar we zouden kamperen. Hadden we niet voor niets al die tijd kampeerspullen meegezeuld. Ik had er echt zin in, want kamperen was mijn lust en mijn leven. Maar niet heus. Anderhalf jaar ervoor had ik met vrienden een kampeervakantie in Joegoslavië overleefd en zo'n smeerbende gun je je ergste vijand niet. Nu nog herinner ik me die trip als een serie van poep- & pies- & kots-verhalen in - dat moet gezegd - een schitterende ambiance, die in de jaren negentig nog uitvoerig in beeld is geweest. Soi, daarover andermaal! Terug naar Transkei.

Het kamperen viel mee, al is dat voornamelijk aan Y's geduld met mij te danken. Als het mij niet direct zint dan wordt ik nogal brommerig en niet iedereen kan daar mee omgaan. Maar als je me laat begaan en je niet teveel met me bemoeit dan verandert de aanvankelijke weerzin in een vorm van berusting en kan zelfs omslaan naar zijn tegendeel. Daarom viel het kamperen mee en hoewel ik altijd een mooiweer-kampeerder zal blijven is mijn destijdse houding mede door deze ervaring ten goede veranderd. Dat gold nog niet direct voor mijn attitude ten aanzien van onze zwemmende medegewervelden. Nadat Y een duik in de golven had genomen en enthousiast terug kwam met de mededeling dat het heerlijk water was waarin je de vissen kon zien zwemmen, besloot ik mij daar niet aan te wagen. Mijn afkeer van vis was nog groter dan die van kamperen. Zat & zit ongetwijfeld allemaal tussen de oren en daar mag het wat mij betreft blijven zitten. Ik vermoed dat ik deze handicap te danken heb aan een enigszins bizar gevoel voor humor van mijn moeder, die ooit voor de maaltijd een paling op tafel zette en guitig riep 'Kijk eens!' terwijl ze de zoutpot boven het reeds lang overleden dier uitstrooide. Die begon daarop heftig te kronkelen, waarvan ik helemaal hysterisch werd en voorgoed van vis genezen geraakte. Het visdom is mijn moeder er dankbaar voor. Het heeft nog meer dan tien jaar geduurd voordat ik het aandurfde een zee te betreden waarin deze zwemmende slijmerds te vinden waren. Dat was op Bonaire waar ik me door de pracht van de papagaai-vis spontaan lied verleiden om als een gemankeerde Odysseus in het water te duiken. Om er een seconde later achter te komen dat een bril niet werkt onderwater en alle pracht en praal tot een blauwige nevel werd gereduceerd met hier een daar de belofte van een kleurige vlek. Gelukkig kon dat enigszines gerepareerd worden door een aangepaste duikbril, die zijn nut weer verloor als je je kop boven water uitstak. Maar in Port St.Johns was het allemaal nog niet zover en ik voelde me opgelucht toen we er vertrokken en ik me bevrijd wist van de zelfgeïnduceerde opgave om te moeten voldoen aan vage macho-verwachtingen. En, als een soort omgekeerd selectiecriterium, ook niet aan wilde voldoen.

We reden Transkei weer uit en even later weer in en weer uit en kwamen in de loop van een almaar dreigender wordende middag aan in Pietermaritzburg. Een plaats waar je alleen al vanwege de fraaie naam overnacht wil hebben. Het onweer brak los, net nadat we ons met een fles witte wijn in een hotelkamer genesteld hadden. De volgende dag reden we langs plaatsjes als Mooirivier, Ladysmith, Harrismith en Heidelberg terug naar ons logeeradres in Germiston, een voorstad van Jo'burg.

Op één van de resterende dagen maakten we met het deel van de trein dat 'slegs vir blankies' was, een uitstapje naar Johannesburg. We konden niet zo gauw ontdekken hoe je een kaartje moest kopen en meenden dat dit dan wel in de trein zou moeten gebeuren. Maar ook daar kwam geen biljettenventer langs. De controle vond plaats op het eindpunt van de forensentrein en daar geraakten we in een vervelende spraakverwarring met het spoorwegpersoneel. Zij hoorden ons Nederlands praten en ze spraken ons daarop aan in het Afrikaans, dat wij niet verstonden. Wij gingen derhalve over op het Engels en dat werd kennelijk gezien als een obstructieve daad, want men bleef ijzerenheinig Afrikaans tegen ons oreren. In de zenuwen van het ogenblik stonden onze oren daar niet naar - ze hadden ook nog erg weinig gelegenheid gehad om het merkwaardige accent te wennen. Wij poogden daarop nogmaals in het Engels ons verhaal uit te duiden, op een toonhoogte die een melange van opkomende paniek en irritatie verried. Gelukkig escaleerde de situatie niet, al weet ik niet meer wiens verdienste dat was. Op de een of andere manier werd het ze kennelijk duidelijk dat we geen kwade bedoelingen in de zin hadden en konden we na betaling van de verschuldigde vervoersprijs alsnog met een zucht van verlichting de hoofdstad van Transvaal verkennen. Anno nu schijnt het een gevaarlijke stad te zijn, maar toen was daar nog niets van te merken. In het centrum niet, waarin voor een oppervlakkig waarnemende blanke toerist niet veel bijzonders viel te ontdekken, waar het de apartheid betrof. De zwarte wijken waren wijt weg en de aanwezige zwarten gedroegen zich keurig zodat je je niet beschroomd voelde. Zo gaat dat natuurlijk in dat soort systemen. Alle vuil is allang onder het tapijt geveegd en als je er niet persé onder wil kijken, krijg je het ook niet te zien. Op onze laatste avond brachten we met de kinderen Van der Putten (?) een bezoek aan een dominees-familie die in een andere blanke voorstad een prachtig oud huis bewoonde. Of er een bijzondere reden voor dat bezoek was weet ik niet meer. Wel dat we weer naar huis reden over een snelweg, die langs downtown Joburg scheerde. En dat ik genoot van het verglijdend perspectief op de skyline die zich aftekende tegen het blauwe grijs van het laatste daglicht, waarin flarden ijswolken donkere strepen trokken.

We vlogen niet samen naar huis, omdat we met verschillende maatschappijen waren. Via Brussel ging het naar Schiphol waar ik werd opgehaald door mijn ouders in hun DAF, die ik geen DAF mocht noemen omdat er Volvo op stond. Door een gordijn van regen reden we naar hun huis in Hengelo. Onder de laaghangende donkergrijze deken vulde mijn gemoed zich langzaam met galbruine druppels somberheid.

Epiloog

Hoewel ik in het begin dacht met een bladzijde of 4 wel klaar te zijn, is dit epsitel uitgegroeid tot bijna twaalf pagina's indien ik de tekstverwerker op zijn aanduidingen mag geloven. Misschien is dat mede te danken aan mijn vermogen ongeremd uit te wijden over bijzaken; desalniettemin is het weinig minder dan mijn ontboezemingen over Maarssenbroek. In moderne termen gesteld zou je kunnen zeggen dat de belevingswaarde van drie weken vakantie in Lesotho equivalent geacht kunnen worden aan die van veertien jaar wonen in Maarssenbroek.

Tot slot kan ik het niet laten om de lezer te willen attenderen op de eerste vier boeken op de volgende literatuurlijst. Spannend en zeer onderhoudend geschreven, al vrees ik dat er geen Nederlandse vertalingen van zijn. Vooral het eerste boek verdient aanbeveling omdat er een zeer bijzonder mens in wordt beschreven. Het type mens dat zich alleen manifesteert in bijzondere tijden. Het gaat over de vader des vaderlands van Lesotho: Moshoeshoe.

Literatuur

1/ Becker, Peter - Hill of Destiny - Penquin Books

2/ Ritter, E.A. - Shaka Zulu - Penquin Books

3/ Becker, Peter - Path of Blood, the Rise and Conquest of Mzilikazi, Founder of the Matabele - Penquin Books - ISBN 014.00.4978.9

4/ Becker, Peter - Rule of Fear, The life and Times of Dingane, King of the Zulu - Penquin Books - ISBN 014.00.4977.0

5/ Schwager, Dirk and Colleen, Lesotho, ISBN 0-620-01444-X