Maarssenbroek - Fazantenkamp

Ooit was het er stil. Althans wat moderne mensen daaronder verstaan. Kwakende eenden, ruisende bomen, zingende vogels en klaterende regen. Mensen kwamen er weinig. Een enkele jager of visser. Voor een nederzetting was het er te nat. Altijd was er de dreiging van het water. Tot er sloten en vaarten werden gegraven en dijken werden gelegd. Het land werd afgeplagd en toen er geen turf meer was probeerden de eerste boeren er in hun onderhoud te voorzien met het voeren van een gemengd bedrijf. Vee voor melk en boter en kaas, graan voor meel en hennep voor touw. Gaandeweg klonk het land in en werd het er weer te nat voor graan. Er bleef een onbegrensde vlakte over; szomers groen, snajaars bruin en swinters wit of grijs. Hier en daar aan de einder een rijtje bomen of een kerktoren. Wie er reizen moest ging te voet, te paard of per trekschuit. En nog steeds was het er stil zouden de mensen van nu oordelen.

Toen kwam de streep. Van een afstand kon je zien dat er een rookwolk over de streep kroop. Eerst van Amsterdam naar Utrecht en een tijdje later de andere kant op in een wolk van stof en stoom en deng-kedeng. De trein was begonnen de stilte terug te duwen. Het duurde niet lang of er verscheen nog een streep. Evenwijdig aan de eerste en op een halve mijl afstand. Over die nieuwe streep snelden otootjes. Eerst een paar, allengs meer en het duurde niet lang of de stilte gaf zich gewonnen en vluchtte naar rustiger streken. Een derde streep verscheen pal naast de eerste en deze was gevuld met water omdat de goede oude Vecht allang niet meer in staat was het bootjesaanbod te verwerken. Op de door de strepen ingesloten stroken drassig land boerden enkelen nog onverdroten voort. Een geoefend mollenvanger kon op één middag wel driehonderd velletjes mee naar huis nemen. Die brachten dertig cent per stuk op en dat was heel wat in de naoorlogse tijd. Maar er waren daar te veel mollen en elders teveel mensen. En die mensen moesten wonen. En de regelaars en bedisselaars zagen de lege polder en iedereen droomde zich fraaie kansen. De boeren van mooie grondprijzen, de burgemeester van een hoger inkomen, de gemeenteraadsleden van hoger aanzien, de burgers in de nabije stad van een landelijk optrekje en de bouwlobby van een fraaie opdracht. En ze stuurden een ingesufte medewerker naar een cursus lijntekenen, bekroonden hem met een muts waarop in fraaie gouden letters het woord "architect'' geborduurd was, lieten hem wat fröbelen met pen, papier en liniaal , goten het resultaat in baksteen en beton en noemden het Maarssenbroek.

Toen ook het laatste gaatje polder met huizen en het laatste huis met bewoners was gevuld bleken er dertigduizend mensen te wonen. Mensen die aanvankelijk meenden dat dat tijdelijk zou zijn en dat de vlucht van hun carrière ze naar aanlokkelijker oorden zou brengen. Zodoende wasemde dit suburbia de sfeer van een doorgangskamp. Ook de straatnamen wezen in die richting: Duivenkamp, Fazantenkamp, Kwartelkamp, Spechtenkamp, Zwanenkamp; alle uitmondend in de Vogelweg, hetgeen ook was wat alle vogels wilden: weg. Men werkte in Utrecht of Amsterdam en in beide richtingen was er een uitvalsweg. De natuurgenietende Maarssenbroeker was bedacht met zegge één weg naar het groene hart en de cultuurminner met één route naar het oude dorp Maarssen, waar zo nu en dan een try-out van een derderangs-varieté-artiest of een optreden van de plaatselijke toneelvereniging te genieten viel. Twee wegen voor door de week en twee voor in het weekeinde. Omdat de welvaart niet afliet was er volop blik met hulpmotor en de Maarssenbroeker deed niets liever dan hiervan gebruik maken. In eendrachtige samenwerking met het verkeer op de nabije snel- en spoorwegen werd er een muur van geluid opgetrokken, die des ochtends ruim voor de zon ter kimme rees en lang na dier ondergaan haar voorbeeld volgde, zodat de liefhebber van stilte ook nog enkele uurtjes per etmaal werd bediend. Niettemin deden de als herenhuizen aangeprezen rijtjeswoningen die op luttele meters van de A2 dagelijks door de geluidsbarrière gingen, vrolijk mee in de race om de hoogste prijzen. Lawaaioverlast leek voor de bewoners van marginale betekenis. Wie de gemeente belde kon na lang verwijlen tussen kastje en muur alsnog iemand te spreken krijgen die je vriendelijk met een kluitje in het riet stuurde. Dat lawaaioverlast tussen de oren zat wist ik al, maar dat ik dat overdrachtelijk moest opvatten was weer een nieuwe insteek. En toen dubbele beglazing en oorproppen niet meer hielpen en de aanpalende sector van het groene hart was veroverd door de bouwlobby die er voor honderdduizend mensen hoogkwalitatief aardbevingbestendig beton ging storten, werd het vooruitzicht van een oude dag in dit karakterloze middenklassegetto dermate benauwend dat we de kuierlatten naar rustiger streken hebben genomen. De stilte achterna.

Hoe kom je er en wie gaat daar nou wonen ?

Eind 1984 begonnen mijn vriendin en ik ons af te vragen of het nog langer zinvol was onze éénpersoonshuishoudinkjes gescheiden te houden en of het niet aangenamer zou zijn ons beider flats in Amsterdam-Reigersbos in te ruilen voor een doorzonwoning. We waren helaas nog geen honderd jaar ingeschreven en kwamen in Amsterdam dan ook niet in aanmerking voor zulk woongenot. Het zoeken naar een geschikte behuizing in de omgeving verliep in steeds groter wordende kringen en net toen we bang begonnen te worden dat de middelpuntvliedende kracht ons in Australië zou doen belanden, doemde er leegstand op. In Maarssenbroek weliswaar, maar we konden kiezen uit een ruim aantal leegstaande doorzonners. We hebben er een stuk of vijf bekeken waarin bij elkaar een complete staalkaart van bouwmarktbehang was aangebracht en toen de zesde woning grotendeels wit bleek te zijn gekalkt, geschilderd en gerauhfaserd, aarzelden we niet langer. Maarssenbroek zou voor ons de komende jaren de pleestoebie zijn.

Hooguit twee jaar was onze vaste overtuiging. Het werden er veertien. Langer dan we ooit elders hebben gewoond. En vermoedelijk zijn we deze episode nog voor het einde van dit millennium vrijwel geheel vergeten. We hebben er weliswaar liefde en verdriet gekend, maar dat zouden we elders ook hebben gehad. Er was in Maarssenbroek weinig dat onze zintuigen streelde en een prettige herinnering vermocht na te laten.

Zo onderhand vraagt u zich af welke diersoort in zulk een reservaat was ondergebracht. Het antwoord zou u teleur kunnen stellen: mensen als u en ik. Van mij weet u het al, maar lees verder en vertel me of u niet één van de personen in de volgende schets bent. Als u wel eens naar Jiskefet heeft gekeken zou u kunnen denken dat men u een parodistische nabootsing van alledaagse taferelen heeft voorgeschoteld. Dat is niet juist. Het leven behoeft geen parodie. U bent allen perfecte Jiskefetters. Ga maar kijken in Maarssenbroek.

344

Het huis dat wij veertien jaren met thuis benoemden, zonder het ooit zo te voelen, lag rechts van het midden in een rijtje van tien. Naast de voordeur was de keuken en vandaar keek je op het straatje dat alle huizen in het wijkje aandeed. Aan beide zijden van dit straatje en dwars op ons eigen rijtje stonden wederom rijtjes van het zelfde. Aan de achterkant keken we uit op een stukje land dat ze bij het volplempen vergeten waren en waarop zich nu enkele speelfaciliteiten voor bronstige tieners bevonden, die de ruimte broederlijk deelden met ontelbare honden voor wie het ook de enige gelegenheid was. Wat onze tuin scheidde van dit stukje natuurbeleving was een fiets-, brom en wandelpad dat in een betonnen bak verzonken lag waarin het onder de rondweg door Maarssenbroek werd geleid. Het gevolg was dat de decibellen die de aan- en afvoer van tieners begeleidden zich dusdanig opstapelden dat je er je stembanden beter niet aan kon wagen en een deemoedig zwijgen in lijdzame berusting de beste traumademping ten gevolge had. Als je binnen zat kon je er nog wel eens je eigen herrie tegenaan gooien. Een thuis werkende kleine zelfstandige als schrijver dezes gaf dat voldoende ambient om zich te kunnen concentreren. Lawaai moet je met lawaai bestrijden. Ik ben noodgedwongen consument geworden van house en pompen-of-verzuipen-muzak.

357

Toen we eenmaal onze inboedelen op een bakkie hadden gehesen, togen we ermee naar het beloofde kamp. Ik was nog maar zeer onlangs de bezitter van een rijbewijs geworden en vervoerde voor het eerst een kar achter de Kadett. Bij ons huis aangekomen moest ik de combinatie een beetje vervelend voor de deur parkeren, waardoor ik ook de carport van mijn toekomstige overbuurman gedeeltelijk blokkeerde. Terwijl ik nog bezig was de situatie op te nemen, verscheen er een langwerpige met ringsik getooide figuur die mij vroeg de toegang tot zijn carport niet te willen blokkeren. Kennelijk de nieuwe overbuurman. Ik begaf mij terstond naar mijn voertuig en maakte aanstalten om de kar af te koppelen omdat de losse delen beter te manoeuvreren waren. Of ik hem niet gewoon achteruit kon steken ? vroeg de ringsik. Nou nee, ik ben niet zo bedreven in dit soort toeren. 'Gnfff' sneerde de figuur die me sterk aan 'Meneer Foppe' deed denken. En daarmee was de toon gezet voor de volgende veertien jaar. Ik had er geen behoefte aan om nader met deze snuiter en zijn familie kennis te maken en tot op de dag van vandaag weet ik niet hoe ze heten. We hebben het al die tijd - weinig origineel geef ik toe - op de baardaap gehouden. Ze hebben een zoon die Wolpert heet en die wilde volgens buurman Lo niet deugen. Het bleef een rare verstandhouding tussen deze familie en ons kinderloze huishoudentje. In den beginne was het nog vrij neutraal, maar allengs verkoelde de relatie. Ze hadden nog een zoon en daar was iets mee. Ik kan het niet benoemen maar hij zag er net niet jofel uit. Werd door een busje van huis gehaald en thuis gebracht en had het uiterlijk dat je je daarbij voorstelt en dat sommigen ertoe brengt mensen als hij tot middelpunt van hun pesterijen te maken, terwijl anderen zich geroepen voelen zich een beetje over hem te ontfermen. Tot dat laatste was ik geneigd, als ik merkte dat hij al te zeer in de picture geraakte van één van die etterbakjes die een ieder als kind wel eens tegen het lijf loopt. Je had dan graag een oudere broer gehad, maar de zijne stond er liever grijnzend bij. Dus blies ik mezelf op tot gewichtig persoon en stuurde de boosdoeners weg. Het hielp en het jong is me altijd vriendelijk gedag blijven zeggen en zwaaien. Maar met zijn ouders kwam het niet meer goed. Toen ik de moeder regelmatig passeerde bij de kassa van de grote mensenvriend, kon ik niet nalaten joviaal te roepen 'ha buuf, alles wel?', hetgeen steevast werd beantwoord met 'hebbuairmiles, mottuzegels'. 'Neen dankubuuf, ik krijg voldoende huishoudgeld'.

Grimmiger werd het toen mijn vrouw de beide jongens op een fraaie nieuwjaarsdag bezig zag met het zoeken naar onontploft vuurwerk en het afsteken ervan. Ze vroeg de knapen of deze zo vriendelijk wilden zijn de rotzooi op te ruimen, hetgeen natuurlijk het laatste is waar een atonale puber zin in heeft. Vuurwerkafstekers worden door mijn vrouw al snel in de galerie der minusvarianten bijgezet en ze slaagt er niet altijd in dat te verbergen. Zo ook deze keer niet. Ze nam ostentatief zelf een vuilniszak ter hand, propte hem vol met resten van duizendklappers en gillende keukenmeiden en wilde vervolgens de oogst in de otto van 357 gooien. Dat werd haar verhinderd door de moeder van de knapen die op een oudere zus van Miss Piggy leek en niet langer in staat bleek haar laconieke zelf te blijven. Het werd een ordinaire scheldkanonnade, waarnaar mijn vrouw alleen maar verbaasd kon toehoren. De verstandhouding was inmiddels stijf bevroren, hoewel ik bij gelegenheid zo mogelijk nog vriendelijker en nog jovialer 'goedemorgen, -middag, -avond buuf' bleef wensen. Nooit een stom woord teruggehoord.

Voordat we definitief onze biezen lieten inpakken door een verhuisbedrijf, waren we nog zo vriendelijk de buurt ervan in kennis te stellen dat op zekere ochtend zeer vroeg een grote verhuiswagen zou voorrijden, die wellicht enige tijd enige delen van de straat zou blokkeren. Een paar uur nadat we het briefje hadden verspreid was er reeds één retour bezorgd met de anonieme aantekening: "Blij dat jullie vertrekken". Microscopisch onderzoek wees later uit dat er nog haren uit een ringsik aan het papier kleefden.

358 - 369

Het rijtje huizen dat zich aan de andere zijde van Meneer Foppe bevond onttrok zich aan mijn directe waarneming en ik heb in veertien jaren Maarssen niet meer dan een zeer oppervlakkig beeld van de bewoners weten te verwerven. Direct naast Foppe woonde een middelbare heer met een indisch-aandoende vrouw, waarmee ik hooguit een enkele keer een goedendag heb gewisseld. Verderop nog een heer die zijn oto parkeerde op het plaatsje naast Foppe en die we ooit tegenkwamen bij een gezamenlijke ontsnapping uit de Arena. En dat is het dan. Geen enkele naam, slechts een paar gezichten, een korte tijd een Zweeds en een Frans nummerbord, die nooit een gezicht kregen. Hooguit vijftig meter vanaf mijn voordeur.

349

Van dit perceel zagen we vanuit de keuken nog een punt van de tuin. Met enige regelmaat banjerde het sjagrijnige heertje des huizes voor mijn keukenraam langs, op weg naar zijn oto. Na enige tijd gevolgd door een hooggehakte hittepetit die naar haar zwarte Fiat Panda snelde. Het was een vreemd duo. Een lachje kon er nooit af en als hij achter je stond bij het stoplicht en je trok niet snel genoeg op, begon hij ongeduldig te toeteren. Ik geloof niet dat we ooit veel moeite hebben gedaan, nader tot hen te komen. Ze hadden twee kinderen. De oudste was een beetje pafferige bully van een jongen die ik ook nooit vrolijk heb gezien en die eens aanbelde en blafferig mijn fiets te leen vroeg. Ik aarzelde even omdat de toon me niet beviel, maar besloot dat het vermoedelijk verlegenheid en trots waren die hem parten speelden en heb hem het rijwiel te leen gesteld. Maar last hebben we niet van hem gehad en op zeker moment leek hij te zijn verdwenen. Vermoedelijk elders gaan wonen.

Het jongste kind was een beeldschoon slank meisje dat wellicht 4 jaar was toen we er kwamen wonen en dat we steeds mooier hebben zien worden. Ze heette Saskia en belde in het begin wel eens aan met de vraag of ik haar binnen wilde laten. Dan was er niemand thuis en had ze zelf geen sleutel en dan moest ik een smal raam dat twintig centimeter ruimte gaf openwrikken, zodat zij er door heen kon. Toen ze wat ouder was speelde ze wel eens voor onze deur met nog een meisje uit de buurt. Eens bij zulk een gelegenheid daagden ze me een beetje uit en op zeker moment maakte ik een semidreigende beweging naar een van beiden. Daarop ging Saskia volledig door het lint en begon hysterisch te krijsen en me met een lange stok te slaan. Ik begreep er niets van, aanvaardde de terugtocht en nam me voor me niet meer met deze kleine kat in te laten.

Eerst veel later is me een lichtje opgegaan. Dat was nadat buurman Lo, waarover later, me had verteld dat hij wel eens gezien had dat het Heertje zijn Hitje sloeg. In het openbaar. En hij had wel eens in het gevang gezeten. Zo hoor je nog eens wat. Misschien was slaan niet ongewoon in dit gezin en wellicht had Saskia nooit het onderscheid tussen spel en echt leren kennen en was ze echt bang een pak slaag van mij te zullen krijgen. Of deed mijn gespeeld dreigende gedrag haar daar aan denken.

Op zekere dag was de ergernis mijn vrouw weer eens boven het hoofd gegroeid. Er lagen enkele losse vuilniszakken op de plaats waar die dag de containers waren geleegd. Geweigerd mee te nemen door de ophalers, die uitsluitend per otto aangevoerd vulles wensten af te voeren. Nu trekken losse zakken honden en katten aan, die al snel de stinkende inhoud gaan verspreiden, maar mijn vrouw was ze voor en keek er eens in, op zoek naar een aanwijzing over de illegale lozer. Ze vond een briefkaart die was gericht aan ene Saskia Pilone. Dat klonk Italiaans en dus was de link snel gelegd. Mijn vrouw belde aan en bracht de zakken keurig terug met de vraag of ze dezen in het vervolg alstublieft in de daartoe bestemde grijze bak wilden deponeren. Saskia's mond viel open van verbazing. Hoe kon zij nu weten dat die rommel van hun was ? De moeder begon zich te beklagen dat hun eigen otto reeds vol was geweest en dat ze de zakken daarom in een andere bak had gestort en dat de eigenaar ervan ze kennelijk weer had verwijderd. En dat de mensen in de buurt zo onaardig tegen ze waren en zo zong ze nog wat klachten. Nu was het niet denkbeeldig dat ze gelijk had, want er woonden inderdaad enkele van die types die er niet over peinzen andermans vulles in eigen otto te tolereren. Althans niet dan nadat dit vooraf heel beleefd, liefst nederig en op blote knieën was gevraagd. Mijn vrouw bood daarop aan, dan als er weer eens zulk een geval zich voordeed, ze hun surplusvulles wel in de onze mochten dumpen. Escaleren deed het gelukkig niet, maar een hartelijke verbroedering kwam er ook niet van en de verhouding bleef verder afstandelijk.

De laatste jaren zag ik Saskia nog wel eens bij een bushalte staan als ik thuis kwam. Het beeld is ergens in mijn grijze cellen blijven hangen. Ze moet inmiddels een jaar of 18 zijn geweest. Tegen de blauwzwarte achtergrond van de vallende avond, stond ze in een verlichte en verder verlaten bushalte. Een slanke donkerharige schoonheid die somber voor zich uit staarde. Had ik haar kunnen helpen ? Daartoe heeft zich nooit een gelegenheid voorgedaan. Ze zal het met moeten doen met mijn hoop dat het haar beter zal vergaan dan de voortekenen beloven. Je leest wel eens over die foute jongens die precies weten welke meisjes ze moeten benaderen om ze voor zich in te palmen, te verleiden, van alles te beloven en te geven en ze, zodra de val is dichtgeklapt, te dumpen in het prostitutie-circuit. Mooie meisjes die in de thuis-situatie aandacht en liefde tekort zijn geschoten.

350

Eerst woonde hier een jong gezin. Vader, moeder en 2 blonde dochtertjes. Kim, de oudste, speelde wel eens met Saskia en Manon, de jongste, kwam wel eens aan mijn vrouw vragen of ze mocht helpen met otowassen. Daarbij ging het er haar natuurlijk voornamelijk om zoveel mogelijk met water te spetteren. Het mocht altijd, maar vader vond het maar zozo, als zijn dochter weer eens doorweekt thuis kwam. Op zekere dag verhuisden ze een kampje verder en ik heb ze niet meer gezien.

De mensen die er daarna kwamen wonen zijn er in geslaagd precies twee grijze cellen in mijn hersenen te veroveren. Een voor hem - zo iemand die vroeger een blauwe jongen genoemd werd - en één voor de groene Audi waar hij in reed. Van haar en het kind dat ze op zeker moment bleken te bezitten kan ik geen beeld meer boven water krijgen.

351

Op zekere zondagochtend reed er een ziekenwagen de straat in en stopte voor 351. Er werd een brancard uitgereden die buiten ons zicht in de richting van het huis verdween. Mijn vrouw zag één en ander geschieden en omdat ze medicus is liep ze er naar toe en belde aan, met de bedoeling te vragen of ze van dienst kon zijn. De vrouw des huizes deed open en meldde dit niet nodig, daar de dokter reeds gearriveerd was. Die dokter was weliswaar een ziekenbroeder, maar mijn vrouw is niet het type dat dan op haar strepen gaat staan en had niet het lef te zeggen dat zij de dokter was. Ze liet het erbij en keerde huiswaarts. De volgende dag trof ze de door een lichte hartattak gevelde man bij haar ronde door het ziekenhuis. Hij bleek een zaak in tapijten en karpetten te bezitten in Utrecht. We hebben er sindsdien een vriendelijke buurtgenoot aan gehad met wie we dikwijls een woordje wisselden tijdens regelmatige ontmoetingen bij ons voor de deur. Hij liet dan meestal zijn hond uit, een voormalige jachthond, die je in de loop der jaren steeds gammeler zag worden en die op het laatste nog nauwelijks wist hoe de ene poot voor de andere te krijgen. De heer Jurgens was dermate sterk aan het dier gehecht, dat hij zijn vakantie annuleerde, om zijn geliefde Layla, met wie hij vroeger veelvuldig uit jagen was geweest, in diens laatste dagen nog ter zijde te staan. Daarin was hij een beter mens dan wij. Toen onze poes na achttien jaren haar negen levens vrijwel had verbruikt, gingen we toch op een verre reis en lieten haar al stervende achter in de handen van trouwe vrienden. Die brachten haar al enkele dagen na ons vertrek naar de dierenarts, die haar liet haar inslapen. Vervolgens vroor hij haar in, zodat wij haar bij thuiskomst in eigen tuin hebben kunnen begraven. De avond waarop we haar naar onze vrienden brachten herinner ik me als één van de verdrietigste van mijn leven.

Maar wij gingen wel en de heer Jurgens was in dat opzicht een beter mens, want hij ging niet. Daar staat tegenover dat hij jaagde en dat deden wij weer niet. Maar hoewel ik de jacht een weerzinwekkend tijdverdrijf vind, slaag ik er niet in dat tot startpunt van mijn bejegening te maken. Zeker niet naat Jurgens toe, want hij was één van de weinige mensen in dit buurtje aan wie ik met sympathie terug denk. Gewoon iemand met wie je over koetjes en kalfjes kon praten. Die lief was voor zijn hond en zuinig op zijn trots, een Mercedes die met moeizaam en kundig manouvreren in zijn hok gereden kon worden. Des te vreemder waren de ontmoetingen met mevrouw Jurgens. Die zei geen boe of bah als je haar tegenkwam en probeerde zo lang mogelijk stuurs voor zich uit te blijven kijken, zodat je haar niet hoefde te zien. In het begin zeiden we nog keurig goedendag, maar na enige tijd lieten we het er maar bij.

Wil

Alvorens ik een deur verder ga moet ik het fenomeen Wil behandelen. Wil was onze werkster zolang wij in Maarssenbroek woonden. Ze kwam uit Utrecht - Wijk C - en van haar heb ik geleerd dat je chloor met een g schrijft. Bijna wekelijks prijkte er gloor op het boodschappenlijstje. Ze ging meestal als een wervelwind door het huis, zodat je er wel voor op moest passen haar niet al te fijnzinnige karweitjes toe te vertrouwen, tenzij je dacht dat scherven geluk konden brengen. Voor de rest deed ze het uitmuntend. Daar begon ze het liefst om half acht mee. Mijn vrouw was dan al naar haar werk, maar ik was er nog want ik werkte veelal thuis en heb tijd nodig om in de dag te groeien. De ene keer gaat dat beter dan de andere en onze verhouding synchroniseerde daarmee. Soms rook ze bloed, als ik weer eens als een zombie achter de ochtendkoffie zat. Dan wist ze me op de kast te krijgen voor ik een woord gezegd had. Hetgeen natuurlijk niet ongewroken kon blijven, zodat ik me gedwongen voelde een opmerking te maken die haar brave burgermoraal zou schokken en de stand weer in evenwicht bracht. Dat is zo veertien jaar gegaan op zijn tijd was dat nogal vermoeiend. Maar nu ik hier een calimero-achtige werkster heb die deemoedig doet wat ze denkt dat er van haar verlangt wordt, denk ik nog wel eens met weemoed aan Wil terug.

Van haar heb ik allerlei belevenissen vernomen over haar zelf en haar naaste familie. Ze had een keurige man die bij de NS werkte, een zoon, die als driejarige al vreemd giechelde en dat als zeventienjarige nog deed en die haar veel hoofdbrekens kostte, een dementerende moeder, een twintig jaar oudere broer met kanker en een schoonzuster, die niets van haar schoonfamilie moest hebben. Maar de zoon bracht haar het meest tot wanhoop en vlak voor ons vertrek uit Maarssenbroek zei ze eens tot mij: "Max, kinderen .. begin er nooit aan". Dat was dezelfde week dat we erachter waren gekomen dat mijn vrouw na jaren vruchteloos pogen alsnog zwanger was geraakt. Wil had het karakter dat je wel meer ziet bij dominante vrouwen. Als de kinderen in de puberteit geraken breekt het circus los. De liefdesperikelen van zoonlief deden het gezinnetje bijkans ploffen.

Haar man had hobby in handel op een wijze die hier te lande niet ongewoon is; naast een reguliere betrekking hier en daar wat kopen en verkopen. Scharrelen zo gezegd. Zo kocht hij partijen postzegels op, die eens door speculerende verzamelaars waren ingekocht en daarna aan de straatstenen niet meer te slijten. Maar Ed had er afnemers voor. Niet alleen de tabakorie op de hoek, ook de lokettisten van de PTT. Die gaven je dan niet een zegeltje van hun werkgever, maar een uit eigen voorraad. Vooral de pakjes naar Suriname schenen voor deze handel geschikt te zijn. Daar moest al gauw een tientje op.

Wat ik in mijn eigen buurtje allemaal moest missen wegens gebrek aan burencontact, kreeg ik door Wil gecompenseerd in de vorm van verhalen over haar buurtje en buurtgenoten. Een door haar echtgenoot mishandelde buurvrouw. Een daartoe door zijn moeder aangezette otobekrassende jongeman. Een bloedmooi en -jong Hindoestaans meisje dat het op haar zoon voorzien had; vermoedelijk om te ontsnappen aan een dronken moeder die bij de eerste kennismaking met Wil, deze bijna onderkotste. Een voor zijn werk afgekeurde broer, die voor de luttele kilometers die hij reed elke drie jaar een nieuwe Ford Scorpio nodig had en jaarlijks op vakantie ging naar Curacao, omdat hij zijn uitkering mooi zwart kon combineren met een baan als caravan-slijter. Tot de kanker hem te pakken kreeg en het feest voorbij was. Restte een schoonzuster die niets met haar schoonfamilie van doen wilde hebben, tot de erfenis van de overleden moeder, waarvoor Wil lang gezorgd had, geregeld moest worden. De bewoners van de andere huizen die ze deed, waaronder een homoduo en een oude dame, die bij het uitlaten van haar troeteldier door het minuscule beestje de Vecht werd ingetrokken. Het waren zo de onderwerpen die de revue passeerden onder de koffie.

352

Wie hier de eerste tien jaren gewoond heeft ? Ik zou het niet weten. Toen kwam er een jong stel. Keurige jonge mensen. Een mannetje dat dagelijks na het parkeren van de rode Alfa een tweetal stoere honden uitliet. Keurig aan de riem op weg naar het hondenuitlaat- annex kinderspeel-terrein, zodat we hen er niet op hoeven aan te kijken dat we in de loop der jaren aanzienlijke hoeveelheden stront van de schoenen hebben staan schrapen. En als ik hem een mannetje noem is dat niet omdat hij een soort dwerg was, maar omdat hij zich zo parmantig stappend voortbewoog. Het soort lopen dat je eerder bij kleuters, dan bij volwassen mensen verwacht aan te treffen. Bij dat mannetje hoorde een keurig vrouwtje waarvan ik me niet veel herinner. Met hem hebben we na een wandeling eens summier gekeuveld over een onderwerp dat me al lang ontschoten is en met haar hooguit een goedendag gewisseld.

Zou einde verhaal zijn, ware het niet dat op zekere dag Wil hem opmerkte en herkende als de jongeman die bij haar in de buurt had gewoond en op bevel van zijn moeder otoos had lopen bekrassen. Nu kan ik me zoiets nauwelijks voorstellen, maar ik heb mezelf er toch op betrapt dat ik hem sindsdien met een licht wantrouwen bekeek. Zelf heb ik geen oto van bijzondere allure en maak ik me over een kras meer of deuk minder geen grote zorgen. Maar toen kort geleden Lo bij ons op bezoek kwam, vertelde hij dat iemand zijn oto had bekrast. Zou het dan toch? Er zijn ook mensen die otorezen of wielrennen of postzegelverzamelen of duivenmelken of modelspoorbanen, dus waarom niet otokrassen ?

Op zekere dag zat ik op zolder te werken toen de bel ging. Als dat gebeurde stond er meestal een verkoper van een geloof of goed doel voor de deur en daar deed ik niet voor open. Ik keek dan eerst even vanuit een bovenraam om te zien welk vlees ik in de kuip had en als het me niet bekend voor kwam, dan toog ik weer aan het werk. Ditmaal was ik te laat, maar ik zag nog net een glimp van het parmantige mannetje met in zijn handen een spiegel die ik had klaargezet voor het oud vuil. Het was een oude spiegel vol roestvlekken, waarin je beeltenis er niet op vooruit ging. Kennelijk had hem dat niet weerhouden en zag hij er nog wat in. Vermoedelijk had hij overwogen om toestemming voor zijn handelen te vragen maar niet het geduld betoond te wachten tot er werd open gedaan. Dan was de vervulling van zijn wens afhankelijk geworden van mijn instemming en dat was vermoedelijk meer dan hij verdragen kon. Oppakken en wegwezen dus. Van mij mocht hij. Wat kon mij die ouwe plaat roest schelen. Beetje vreemd misschien, maar niet om je druk over te maken. Toen we gingen verhuizen vond ik in de berging nog een oud schilderij. Van het dertien in een dozijn type. Voorstellende een uitzicht op een inham of een meer met bergen op de achtergrond. Ik had het al eens een tijdje onderstebovenste opgehangen gehad en er fotoos in geprikt, maar uiteindelijk de hele studentikoze santenkraam naar zolder verscheept. Nu kwam, het weer tevoorschijn. Ik heb er een stuk pakpapier om gewikkeld', op geschreven "voor een frient" en het bij hem voor de deur gezet.

Nu ik de huizen in distale richting heb gehad, moet ik naar de buren. Ik begin maar links, daar ben ik het snelst mee klaar.

343

Hier woonde een ouder echtpaar met wie wij in 12 jaren geen wanklank gewisseld hebben. Aanvankelijk hielden ze nog een dochter thuis, maar die verdween in de loop der jaren op kamers. Een braaf duo met een groot persoonlijk drama. Reeds twee van de vier dochters waren aan borstkanker overleden en een derde had zich preventief laten ontborsten. Geen zonnig perpectief voor de jongste. Ze hadden ook nog een zoon die een eindje verderop woonde en die een tijdje de buurtsuper bestierde. Veel meer weet ik niet van ze. We zijn in totaal misschien vijf of zes keer bij elkaar over de vloer geweest. Altijd vriendelijk goedendag gewenst en hoewel ze ooit aangaven wel van de heg af te willen die onze tuinen scheidde, werden ze er niet nukkig van toen we daar niet op ingingen. Uiteindelijk verhuisen ze naar Heerenveen en kwam het pand in de verkoop.

De kopers bleken een jong gezin te vormen met een jongetje dat Charley heette en een beetje verlegen, beetje bangig maar ook vrolijk en lollig knaapje bleek te zijn. De moeder was Engelse en sexy op een manier zoals alleen Engelsaises dat kunnen zijn: rondborstig in nauwe kleren, wulps. Soms had ze vriendinnen uit Engeland over en dan hoorde je het Cockney van het achterterras spatten. In het begin zijn we over en weer bij elkaar op de koffie geweest en meer werd het niet. Behalve die paar keren dat we vroegen of hij iets aan de piepende kraan kon doen. Hij was altijd de laconieke vriendelijkheid zelve, zij het niet bovenmatig spraakzaam en bij zulke naturen weet je nooit of zulk een verzoek niet in foute aarde valt. Toch hield het piepen op zeker moment op. Daarna begonnen ze met de voordeur te slaan omdat deze klemde en op een normale wijze niet meer tot sluiting kwam. Dat was zo mogelijk nog erger want hij ging altijd heel vroeg naar zijn werk. We hebben hem er gelukkig niet mee hoeven lastig vallen, aangezien we inmiddels zelf onze biezen aan het pakken waren. Bij het afscheid kreeg mijn vrouw nog een handje aan de deur. Ik was de mijne al niet eens wezen uitsteken.

342

Langer dan wij op 344 woonden To en Lo op 342. Toen onze vaste poezenoppas verhuisde hebben we eens rondgevraagd in de meest nabije woningen met wier bewoners we nog niet ernstig gebrouilleerd waren, op zoek naar iemand die bij onze afwezigheid de poes wilde verzorgen. We kwamen uit bij To, die dat wel leuk vond. Ze hadden er vroeger zelf ook één gehad. Sommige mensen hebben een kat, anderen een poes. To was van het poes-type. Ze waren ruim ouder dan wij, dat wil zeggen zo'n twintig jaar en toen we vertrokken was Lo al lang en breed met pensioen of vut of zoiets en toerden ze drie tot vijf per jaar met de caravan door Europa. Maar toen was onze poes al overleden en behoefde geen verzorging meer. Lo had altijd voor een papiergigant gewerkt en voor zijn werk de halve wereld bezocht. Hij kon daar zo beeldend over vertellen, dat het stof uit zijn Pakistaanse en Indiase verhalen sloeg. To ging vroeger wel eens mee maar later niet meer. Ze hadden enkele jaren in Griekenland gewoond, maar ik kreeg de indruk dat To zich meer en meer tot een bang vogeltje ontwikkelde. Toen we bij het afscheid nemen nog even op de koffie waren, ging ze op een werktuigelijke manier, waaraan je kon zien dat het haar gewoonte was, controleren of de voordeur wel goed was afgesloten. Terwijl er vier personen binnen waren en ik me de inbreker niet kan voorstellen die dan niet even de beleefdheid opbrengt te wachten tot het beter schikt.

Ze had meer van die nerveuse trekjes. Op mooie windstille avonden maakten Y en ik nog wel eens van de gelegenheid gebruik een sjutteltje te slaan. Op een keer kwam die terecht op hun nieuwe oto en ze had al een paar keer zenuwachtig uit het raam staan kijken. Ik kon niet nalaten te doen alsof ik even een krasje moest wegwerken, maar dat schoot bij haar in het verkeerde keelgat. Ze kwam naar buiten gedribbeld en verzocht ons toornig elders ons kinderlijk vermaak te willen voortzetten. Ik geloof dat we er maar mee zijn opgehouden. Ik kan niet verheulen, dat zulk kinderachtig gedrag mij danig op de zenuwen werkt. Wat een verstand om te denken, dat een dingetje van enkele grammen in staat zal zijn een deuk of kras op je oto te maken. Maar ja, je blijft beleefd en hoopt dat het weer overgaat.

Niettemin waren ze de enigen in de hele buurt bij wie we in die veertien jaren zo nu en dan over de vloer kwamen, zonder daarover weken tevoren afspraken te hoeven maken. Ik heb wel eens wat gereedschap van Lo geleend en hij wel eens wat boeken van ons en ik heb ben wel eens bij hem te rade gegaan bij een klus aan huis. Dan dronk je wel eens een kop koffie of thee of iets sterkers bij elkaar. In onze nieuwe woonplaats zijn ze ons nog een keer komen opzoeken, maar of we elkaar in het nieuwe millenium nog ooit zullen tegenkomen, waag ik te betwijfelen.

339-341

De resterende huizen kan ik met enkele alineas afdoen. Op 341 woonde een meneer die met een veel jongere vrouw aan een tweede nestje begonnen was. Zijn uiterlijk deed me denken aan de woeste broer van de onvolprezen zakenman Bul Super, maar zonder de negatieve connotaties die deze vergelijking zou kunnen opwekken. Hij was vriendelijk en we hebben er nooit een onvertogen woord mee gewisseld, hoewel ik wel eens het heen en weer kreeg van de haan die ze een tijdje achter hun huis hielden en van de twee schreeuwerige jongetjes die ze gaandeweg aan het opvoeden waren. Mijn anders zo onverstoorbare buurvrouw heb ik eens tegen ze horen sissen: "En houdt nu eens op met dat geschreeuw !". Ik moet nog gaan uitvinden hoe je als ouder het schreeuwen van je kinderen kunt intomen, maar een leek zou denken dat hier iets meer opvoeding gewenst was.

Nog een huis verder woonde een mevrouw of misschien wel een gezin, dat weet ik niet eens. Wel dat zij bevriend was met mevrouw Foppe en daaruit vloeide waarschijnlijk voort dat we er nooit een boe of bah mee gewisseld hebben.

Rest het hoekhuis, waarvan ik me ook niet weet te herinneren wie hier in onze eerste jaren resideerde. Later kwam er een soort menage a trois in wonen. Twee heren en zo nu en dan een vrouw, of misschien hield ik die vrouw zo nu en dan voor een meneer. Ook nog wat kinderen. Een enkele keer kon ik een goedendag kwijt aan een van de heren die langs ons huis joggte of sjokte en dat was het dan.

335

Dit huis lag wel een meter of vijftig van onze woning af en je kwam er langs als je met de fiets of voet wilde ontsnappen aan al die gezelligheid voor een tochtje naar de buurtsuper of het Maarssenbroeker winkelparadijs, dat Bisonspoor heet. Als ik gemiddeld 5 keer per week zo'n tochtje heb gemaakt dan is dat 250 keer per jaar en in veertien jaar telt dat door naar zevenduizend passeerbewegingen. Ik moet daarbij toch wel eens enkele van al die aardige mensen in die naar gezelligheid riekende woningen aan de uitwijkroute zijn tegengekomen, maar er is er geen één in geslaagd een grijze cel in te nemen. Eén keer kreeg ik de gelegenheid om nader kennis te maken met de bewoners van 335. Dat was toen mijn vrouw en ik onderweg waren naar onze wekelijkse Spaanse les. Dat deden we te voet. Het zal een woensdagavond in herfst of winter geweest zijn, want het was donker en het had geregend zodat er grote plassen stonden. Net toen we één van zulke plassen zouden passeren kwam er een Golf Cabriolet aangereden. Met inpandige luidsprekers zodat het eigenlijk om een woofer op wielen gaat met op de plaats van het stuurwiel een volumeknop. Omdat ik al een weinig ben vastgeroest in mijn vooroordelen ging ik er gemakshalve maar van uit dat de bestuurder wel van het gebruikelijke type ongemanierde snotaap met pukkels, zweetvoeten en luddeveddu zou zijn, die er niet over zou peinzen enige aandacht aan de toestand van de weg te besteden. Ik had geen zin in een boeggolf van dit speledingetje van de jongeman en nam het zekere voor het onzekere. Ik stelde me zo op, dat hij niet door de plas kon rijden en moest wachten tot ik deze gepasseerd was, of mij anders van mijn sokken moest rijden. Dat deed hij nog net niet, maar hij draaide wel het raam open en de gefrusteerde puistenkop gilde met alle kracht die de bronst hem gaf zoiets als 'donder op, oude zak' of woorden van gelijke strekking. Ik besloot maar eens te gaan vragen hoeveel hij voor z'n opvoeding had betaald, maar zover kwam het niet. Het golfkarretje stopte voor nummer 335 en de brulkikker begon een partij te schreeuwen, waar ik niet tussen kwam omdat ik ooit nog heb geleerd de mensen uit te laten raaskallen. Ik wachtte lijdzaam op het moment dat hij zichzelf dermate had opgepompt, dat het wel tot klappen moest leiden. In plaats daarvan verschenen de ouders en die leidden de knaap, die inmiddels ver over zijn theewater was naar binnen en voegden mij toe: 'Ja meneer, waar er twee woorden hebben, zullen er wel twee schuld hebben'. Ik was bij het uitduidden van mijn visie blijven steken op 'Waarde luisteraars' en meer zat er niet in het vat. De familie had zich alweer in de met fraaie bouwmarktmaterialen aangeklede woning teruggetrokken. Ik bleef stupefait achter en voelde me weer een voorlul-ervaring rijker. Op de Spaanse les mocht ik het hele verhaal proberen te vertellen in de subjuntivo als ik me wel herinner, dus heb er toch ook nog fijn leermoment aan beleefd.

345

Hier woonden de buren waarmee we het meest verkeerden. Eerst was dat de Beierse Bakker met zijn gezin. Hij heette Peter H. en zag er uit zoals je je een Beier voorstelt: groot, breed, vrolijk, goedlachs, vriendelijk en met baard, zodat hij leek op een bovenmaatse tuinkabouter. Hij hield wel van een praatje. Zij vrouw heette Aleid en was wat afstandelijker hetgeen door To voor arrogant werd versleten. Zo heb ik haar niet ervaren. Ze oogde wat stijfjes, maar wat kun je verwachten van een Veluwse Domineesdochter. Ze had het ingehouden lachje van iemand die graag wat uitbundiger was, maar niet kon besluiten of het wel gepast was. Ze waren nog niet zo lang geleden vanuit Duitsland naar Nederland gekomen en hadden drie kinderen meegenomen, die toen nog geen accentloos Nederlands spraken. En dat wordt je ingepeperd in een buitenwijk van Utrecht. De oudste, een meisje van toen een jaar of tien, dat Kirsten of Kerstin heete, werd op school eens door haar klasgenootjes onthaald op een klassikaal heilhitler. Peter was toen nog, naar ik meen, vertegenwoordiger van een firma die uit houtskool een middel fabriceerde dat maagproblemen verhielp. Hij vond het Nederlandse brood van inferieure kwaliteit en gaf dat als reden op voor het starten van een Bayersche bakkerij. Hij zag een markt voor Duits brood en opende behalve een bakkerij ook een aantal winkels, ondermeer in Utrecht en Amsterdam. Of het zo slim was om een winkel met de naam "Beierse Bakker" te openen in Amsterdam-Zuid, waar relatief veel joden wonen, weet ik niet, maar het zal niet alleen daaraan gelegen hebben dat het mist ging. Vanaf het begin had hij personeelsproblemen. Hij kon onvoldoende bakkers uit Duitsland krijgen en als ze er waren, meldden ze zich veelvuldig ziek of weigerden plots werk, tenzij er extra betaald werd. Na een succesvolle start, stagneerde de uitbreiding en culmineerden de problemen. Niet alleen in de bakkerij, maar ook in de winkels. Hij beklaagde zich erover dat er geen betrouwbaar winkelpersoneel te krijgen was en dat het personeel hem bestal. Ook had hij zijn personeel aangemeld bij de verkeerde bedrijfsvereniging, als gevolg van een verkeerd adviserende zeur en nu wilde de juiste bedrijfsvereniging alsnog de complete achterstallige premies hebben en de onjuiste de ten onrechte opgeeiste premies niet meer afstaan. Ik had ook wel eens de indruk dat een Duitse ondernemer in Nederland op extra tegenwerking mocht rekenen. Maar ondertussen bleef Peter zijn innemende zelf waarmee je gezellig kon borrelen en naar voetballen kijkbuisen.

Op zekere donderdagochtend waarop Wil de keuken deed, zag ze de postbode staan zwaaien met een pak brieven. Toen ze vroeg wat er aan de hand was, verklaarde de toen nog niet geprivatiseerde rijksambtenaar dat hij niet naar de deur van 346 durfde vanwege de dreigende houding van de hond Timmy. Een wollig beest, een Drentse schaapshond of zoiets, die geen enkele dreiging uitstraalde. Maar kennelijk had hij de postbode al eens te pakken gehad en deze was derhalve de lust ontgaan om de hapgrage baal wol te passeren voor de uitoefening van zijn beroep. Een andere keer stond er iemand bij ons voor de deur met de vraag of naast ons een meneer H. woonde en waar die was, want hij had honderdveertienduizend achthonderdentweendertig eieren geleverd en wilde er nu wel eens voor betaald worden. Wij hielden ons op de vlakte, hetgeen niet moeilijk was, want we wisten er weinig van. Je bent dan wel elkaars buren, maar om dan van de hoed en de rand te vertellen gaat wat ver. Hoewel ook zijn bakkerij in Maarssenbroek stond, heb ik er nooit een bezoek gebracht. Wel aan de winkel in Utrecht, waar inderdaad lekker brood verkocht werd.

Voor het lokale nieuws hadden we weinig interesse en het zou ons zijn ontgaan, als mijn moeder niet, tijdens één van haar schaarse logeerpartijen de krant las, die wij speciaal voor haar vermaak hadden aangeschaft. "Zeg, heet jullie buurman geen H.?", vroeg ze. "Jawel". "Nou, die is failliet en zijn vrouw ook. Het staat hier". Dat was een trieste ontdekking. Hoe zou het nu aflopen met dat aardige gezinnetje met hun drie leuke kinderen ? Niet lang daarna werd op een avond een grote vrachtwagen voor de deur van buurman gezet. Een tijdlang werd er met spullen gesjouwd en de volgende ochtend was de wagen weg en het pand leeg, op een bult spullen na, die kennelijk niet meer de moeite van het inpakken waard was geweest. Ik heb nadien nooit meer van ze gehoord, hetgeen ik betreur, want ik denk nog steeds met sympathie aan ze terug. Volgens hun andere buurman waren ze naar België vertrokken, maar dat ga ik hier niet vermelden, want wie weet, zit die eierman nog achter ze aan.

Zoals ik al meldde, hadden ze bij hun vertrek nog wat spullen achtergelaten, die zowel vóór als achter het huis waren opgeslagen. Ook bleef er een fraai zonnescherm hangen, dat wij wel konden gebruiken voor onze eigen achtergevel. Wat te doen? Ik heb ze een kaartje geschreven met de vraag of ik het scherm van ze kon overnemen en dat kaartje naar hun oude adres gestuurd. Misschien lieten ze hun post via de PTT doorsturen naar hun nieuwe adres. Dat was onwaarschijnlijk, maar iets beters kon ik niet verzinnen. Toen er dan ook geen antwoord kwam, heb ik de stoute schoenen aangetrokken en heb een morgen besteed aan het demonteren van het loodzware scherm. Onderwijl werd ik opgemerkt door de andere voormalige buurvrouw van de bakker, haar van 346, die mij vriendelijk toeknikte. Met veel moeite slaagde ik erin het gevaarte op het terras achter mijn eigen huis te tillen. De bevestiging voor mijn eigen raam kwam later wel. De zon scheen voorlopig toch niet. Diezelfde avond ging de bel en meldde hij van 346 zich met de mededeling dat hij het zonnescherm al van Peter had gekocht en het hem dus rechtens toekwam, maar een recuutje had ie niet. Tja, daar sta je dan weer. Ik ging er van uit dat hij de waarheid sprak en dus verhuisde mijn nieuwverworven bezit twee huizen verder. Zo gewonnen, zo geronnen. Wel handig van haar van 346 aan mij het moeizame demonteren over te laten.

Gedurende de afwikkeling van het faillissement heeft het pand een tijdje leeg gestaan en al die tijd stond er een stapel troep voor het huis, hetgeen natuurlijk op allerlei rapalje een grote aantrekkingskracht uitoefent. Toen ik op een avond gerommel hoorde ging ik kijken en zag er mensen in rondscharrelen. "Of ze wat van hun gading konden vinden ?" vroeg ik op een toon, die ik zelf voor ironisch hield. Het bleek de nieuwe buurman te zijn. Een gescheiden veertiger die er aanvankelijk met zijn zoon en later alleen woonde. De merkwaardige kennismaking heeft zijn uitwerking niet gemist. De relatie is altijd een weinig koel gebleven hoewel we nog wel over en weer een kennismakingsbezoek hebben afgelegd. Na een jaar of twee, of misschien zelfs al wel eerder, verdween de buurman weer richting Utrecht.

Vervolgens nam een gezin van Molukse afkomst zijn intrek. Keurige rustige mensen met drie keurige zoons. Dat weerhield Wil er niet van om ze consequent met 'die zwartjes' aan te duiden. Hoewel ze vriendelijk en voorkomend waren, hielden ze liever wat afstand. Op ons voorstel om ter kennismaking eens langs te komen hielden ze de boot af en ook na een herhaalde invitatie - misschien hadden ze het de eerste keer niet goed begrepen - kwamen ze niet verder dan een welgemeend "Ja ja, we zien wel". Niet dus. Nou ja ook goed. Bij ontmoetingen voor het huis kon je altijd wel een praatje met ze maken.

Toch gebeurden er een paar merkwaardige dingen. Toen ik op een dag thuiskwam bleek de kamperfoelie die aan onze zijde groeide en die zijn takken uitspreidde over het minieme schuttinkje dat een deel van onze tuinen scheidde, zich in zijn geheel aan onze kant te bevinden. Alle groen dat had geprobeerd zich aan de zijde van 345 te nestelen was daar losgemaakt en de gehele bos was over de schutting geworpen naar onze kant, waar die er op half zes bij hing. Daar viel niet veel meer aan te redden zonder ingrijpende snoeimaatregelen. Natuurlijk had buurman gelijk gehad om dit te doen, maar even een berichtje vooraf was wel zo voorkomend geweest. Wat ik evenwel echt merkwaardig vond was dat het potje met de reservesleutel dat ik altijd in dit rijke lommer had verborgen, was verdwenen. Ik ging dus maar eens vragen of ze dat niet hadden gevonden bij hun inspannende tuinwerkzaamheden. "Ooooh, was dat van mij geweest?. Ze begrepen al niet waar het vandaan kwam." Nu vraag ik u. Je dondert een struik van je buurman terug naar zijn kant, er flikkert een potje uit met een sleutel erin en je gaat je op je kruin staan krabben, je afvragend waar dat zou thuishoren. Maar we bleven vriendelijk.

Niet lang daarna op een zaterdagochtend, keek ik eens voor uit het raam en zag buurman wederom druk bezig. Dit keer was hij doende de resten van mijn pergola te verwijderen. Op mijn vraag, wat hij precies aan het doen was kreeg ik ten antwoord dat het altijd zo lastig inparkeren was, met dat ding en dat we er toch niets mee deden en op instorten stond. Allemaal waar, maar weer vreemd dat hij ons niet even van te voren verwittigde van zijn sloopvoornemens. Dacht zeker dat we het niet eens zouden merken als dat pittoreske wrakkige aanbouwsel plots verdwenen bleek. Nou ja, onze liefe heer hep rare kosgangers en ik ga geen ruzie maken over zoiets.

Al met al hadden we geen klagen. Hun jongste spruit was een grappige donkere krullenbol van een jaar of zes met wie ik vaak een grapje probeerde te maken. Hij was fan van Romario en daarom noemde ik hem ook zo, hoewel hij eigenlijk Luciano heette. Alledrie de jongens hadden Italiaanse namen: Giovanni, Arturo, Luciano. Op een dag dat het had gesneeuwd en ik weer eens op zolder werkzaam was, hoorde ik een geluid dat leek op het klapperen van de gleuf van de brievenbus. Ik ging een verdieping naar beneden en keek vanuit het raam van de slaapkamer aan de voorkant, wat dat geweest kon zijn. Ik zag Romario die druk doende was met zijn handschoenen zoveel mogelijk sneeuw te verzamelen om dit daarna bij ons in de brievenbus deponeren. Het was komisch te zien hoe hij in z'n werk opging, maar ik ging er toch maar eens een einde aan maken. En toen hij weer aan het verzamelen was geslagen, sloop ik naar beneden en stelde me op achter de ruit van de voordeur, zodat hij me zou zien, als hij met een nieuwe lading sneeuw aankwam. Maar dat deed hij niet. Hij was zo druk met zijn bezigheden dat hij alleen maar oog had voor de gleuf van de brievenbus en toen hij doende was daarin de sneeuw te proppen, opende ik de deur en zei: "Zo Romario, en ruimen we het nu weer op ?". Hij mompelede wat en begon beschroomd met zijn veel te grote handschoenen de sneeuw, die natuurlijk al half gesmolten was, van mijn voordeurmat te schrapen. Toen ik dit voorval jaren later eens aan zijn vader rapporteerde, schrok die en drukte mij op het hart, dat ik het hem moest melden als zijn zoons zulk kattenkwaad uitvoerden. Maar dat deden ze niet, want zoals ik al zei, het waren nette jongens, die nog een opvoeding kregen.

In de loop der jaren werd de verstandhouding steeds warmer. Hoewel er een stopdoorslag voor nodig was eer dat ik eens bij ze over de vloer kwam. Dat was toen de buurvrouw aanbelde en vroeg of ik er iets aan kon doen dat het electra boven het niet meer deed. Ik ben maar eens gaan kijken om te zien waar ze het eigenlijk over had en of ik haar uiteindelijk nog heb kunnen helpen weet niet meer.

Een jaar voordat we vertrokken kregen we middels een erfenisje de beschikking over een vrijwel nieuwe wasmachine. Dat kwam goed uit, want de oude was zienderogen aan het instorten. Die machine moest uit Rijnsburg worden gehaald waar ik hem in samenwerking met mijn schoonvader achter in de oto wist te manouvreren. Dat was op de begane grond, maar in Maarssen moest hij een trap op naar de eerste verdieping. Nu ben ik nogal een watje en op het gebied van krachtpatserij virtually non-existing, zoals ik het een arrogante Engelsman eens heb horen uitdrukken. We kregen de moloch nog wel uit de laadruimte van de oto naar de voet van de trap, maar daar hield het voor ons op. Wat te doen ? Op dat moment kwamen de buren thuis en die zagen ons modderen met deze zware vrucht van de techniek. Buurvrouw bood evenwel spontaan aan dat buurman ons wel wilde helpen. We hebben niet lang geaarzeld en dankbaar gebruik gemaakt van zijn extra spierballen en tiltechniek, waarmee we het gevaarte naar de doesj-ruimte wisten te verplaatsen. Nee, dat viel al met al niet tegen. Op het moment dat de betrekkingen ronduit hartelijk dreigden te worden, kondigde zich evenwel onze verhuizing aan en toen die eenmaal was voltrokken was het ook definitief finito.

346

Over hij en zij van 346 is niet veel te vertellen. We hadden zo'n verhouding van goedenmorgen/middag/avond en niet veel meer. In het begin nog wel eens een kout, maar na het incident met het zonnescherm zelden meer. Toch ging op zekere dag, reeds lang nadien, de bel en was het zij van 346 die kwam vertellen dat ze op het punt stonden met vakantie te gaan en of wij zo'n dertigtal bakken met petunia's wilden huisvesten. Wel ja zij mijn ega, waarom niet. Het zal een fleurig gezicht wezen. En zodoende waren we een tijdje zoet met het verplaatsen van tientallen bakken flora, waarmee we het uiterlijk van ons huis wisten om te toveren tot een natuurgetrouwe Tirolette. Althans voor degenen die het verschil tussen een geranium en een petunia niet weten. Maar waar we deze vriendelijke geste nu eigenlijk te danken hadden ? We hadden geen idee.

Totdat kort voor ons vertrek Hetty - zij van 346 - wederom aan de bel hing en vertelde dat ze had vernomen dat wij binnenkort zouden vertrekken en of we er bezwaar tegen hadden om onze werkster te vragen of die in het vervolg bij hun wilde komen schoonhouden. Maar zeker hadden we geen bezwaar en we legden het voor aan Wil. Die maakte een afspraak ter kennismaking en is een ochtend gaan proefdraaien bij Hetty. En de dames hadden wat afgekletst. Ze wist na een ochtend meer van die mensen dan wij in veertien jaar. Dat ze een zoon hadden gehad die was overleden en dat zij allerlei tierelantijntjes in huis hadden die het schoonmaken tot een riskante bezigheid maakten en dat hij op zolder een gigantische modelspoorbaan had opgezet en dat ze ergens een hele grote boot hadden liggen en dat zij slaande ruzie had gehad met die van hiernaast. Wablief? "Ja, die van die zwartjes zal ik maar zeggen". Ik moet zeggen dat mijn nieuwsgierigheid nu definitief de overhand kreeg. "Hoe zat dat dan?" Nou dat bleek niet helemaal helder. Het had er mee te maken dat ze buuvrouw eens hadden gevraagd om tijdens hun afwezigheid de bloemetjes water te geven en dat deze dat niet hadden overleefd. Vermoedelijk wegens verwaarlozing, hetgeen leidde tot verwijten en ruzie en het niet teruggeven van de sleutel en tenslotte tot lijfelijk geweld op straat. Gebeurt er eens wat in de Fazantenkamp, weet ik weer van niks. Sindsdien was men ernstig gebrouilleerd.

Helemaal ongeloofwaardig was deze lezing niet. Ook wij hadden wel eens gevraagd aan de buren of de jongens wellicht de poes zouden willen eten geven tijdens een vakantie. Buurman lachte zijn ondoorgrondelijke lach en zei dat hij het ze zou vragen. Nooit meer wat van gehoord. Blij toe, achteraf. We hadden haar vermoedelijk verdord teruggevonden, hooguit nog geschikt om op te hangen boven nepopenhaard.

347

Als zij van 346 hun toevlucht nemen tot wat Wil "die zwartjes" noemt en zij vervolgens hun petunia-kwekerij aan ons aanbieden, betekent dit dat hun contacten met die van 347 uiterst miniem of moeizaam moeten zijn geweest. Vermoedelijk het eerste, want op het moment dat het bovenstaande plaatsvond, waren de eerste - althans voor ons op 344 - bewoner(s?) reeds vervangen door een meneer, die ik alleen van horen zeggen ken. Toen de huizen die leegkwamen werden verkocht door de toenmalig verhuurder - een pensioenfonds dat veel onderhoud op zich af zag komen - was er een jongeman in komen wonen. Zegt men. Ik heb hem nooit gezien in elk geval. Kort na zijn intrek stond er voor zijn deur een otootje van een firma die het onderhoud aan de CV-ketels deed. Ik had nog iemand nodig van dezelfde firma en sprak daarop de monteur aan, toen deze net even buiten was. Het bleek dat hij een nieuwe ketel aan het plaatsen was. Aangezien wij datzelfde van plan waren en ons eens wilden gaan oriënteren op het gebied van CV-ketels nam ik me voor na enige tijd eens te gaan informeren naar de ervaringen van de nieuwe bewoner met de nieuwe ketel. Zou ik ook eens zien hoe hij er uit zag. Dacht ik. Ik heb het driemaal geprobeerd op een moment dat ik er vrij zeker van was dat hij thuis was en drie keer noppes. Er werd op herhaald bellen niet open gedaan. Kennelijk wenste de heer alle contact met de buitenwereld zoveel mogelijk te vermijden. Of zat hij op het toilet of met zijn hand vast in de jampot of petunia's aan het spitten in de achtertuin. Dat overkomt mij ook altijd. Als ik denk: "Wat is het toch stil. Zou de telefoon het nog wel doen?". Dan ga ik naar het toilet en dan wordt er prompt gebeld. "Je was er niet, vanochtend.", krijg je dan voor je kiezen. Ik probeer het al niet meer uit te leggen tegenwoordig.

Voor de komst van deze mystery-guest had er volgens mij ruim tien jaar lang een oudere heer gewoond. Een kalende sikkeneur op leeftijd. Hij was niet echt kaal, maar had zo weinig dun grijs haar dat het er erg op leek. Misschien dat hij teveel in de spiegel keek, want hij was altijd sjagrijnig. De enige keer dat ik hem vrolijk zag, was een keer midden in de nacht, toen hij aanbeldde om te vertellen dat bij onze buren voor het huis de waterleiding was gesprongen en dat als dat zo doorging er binnenkort gaten in het wegdek zouden vallen waarin onze otoos - die van buurman en van ons - makkelijk en vermoedelijk voorgoed zouden kunnen verdwijnen. Uiteraard hebben we met een dankbaar gemoed gevolg gegeven aan zijn goede raad. Tot op de dag van vandaag snap ik niet hoe hij die waterleiding heeft kunnen laten springen.

Overigens waren er buurtgenoten - To en Lo met name - die vol hielden dat het een vriendelijke man was met een vrouw. Die zal dan wel bedlegerig geweest zijn of in de loop van haar leven een Fazantenkampofobie hebben ontwikkeld, want ik heb haar nooit gezien.

348

Het rechterhoekhuis van ons rijtje. Omdat het pad naar de bushalte hier langs liep kwam ik er wel eens langs in de tijd dat ik nog in openbaar vervoer geloofde. Eerst woonde er een gezin van diepgristelijke overtuiging met veel kinderen. Althans voor Nederlandse begrippen. Een stuk of zeven meende To. Van de ouders kan ik me helemaal niets herinneren en van de kinderen niet meer dan dat ik ze wel eens tegenkwam in de bus van Utrecht naar Maarssenbroek. Ik had ook niet de indruk dat die kinderen mij als buurtgenoot herkenden. Na enkele jaren trokken ze weg en werden we opgevrolijkt met een - vermoedelijk gescheiden - meneer met twee dikke dochteres en dito honden die graag blaften als je langs hun huis liep. Gelukkig liepen ze nooit los en als het baasje, getooid in campingsmoking, ze uitliet, hield hij ze altijd keurig aangelijnd. Ik discrimineer natuurlijk niet, maar op grond van hun uiterlijk zou ik me niet snel tot ze wenden voor een nadere kennismaking. Al waren ze verder niet lastig.

Ze hadden de pech dat ze aan een smal stukje pad woonden dat dood liep en waarover de bewoners met hun oto net de carport konden bereiken waarmee de zondagmiddag-architect hun had bedacht. Als daarna een ander ook nog eens zijn vehikel in hetzelfde paadje parkeerde kon het gebeuren dat je ingesloten stond. Uiteraard zeer vervelend als je midden in de nacht nog weg moet en de enige toegang geblokkeerd ziet. Het geschiedde dan ook op zekere late avond dat bij ons de bel ging en de deuropening werd gevuld met één van de dikke dochters die tierde dat het een lust had. Van wie of dat die oto was en of die soms van ons was en of we hem dan als de sodemieter weg wilden zetten want ze mosten weg en waren des duivels. "Neen mevrouw, die is niet van ons, noch van onze gasten, want die hebben wij niet". Waarop zij woedend een volgende buurtgenoot het vuur aan de schenen ging leggen. Op de achtergrond resoneerde de vader woedend mee. De missie had vooreerst weinig succes want het tieren hield nog even aan, zodat we overgingen op een dubbele dosis oorproppen in de hoop de volgende ochtend te halen. Hetgeen gelukte. Ik heb enkele dagen later, toen de storm wat was gaan liggen, eens voorzichtig gepolst of de dader nog was opgespoord en of deze het had overleefd, maar het gebromde antwoord heb ik niet kunnen verstaan. Een wablief dorst ik niet.

Voor kinderen en honden

was er een terreintje vrijgehouden waar beide doelgroepen het gezamenlijk mee moesten doen. Omdat we kind noch hond bezaten en de aantrekkingskracht van deze postzegel ook verder erg gering was hebben we er in veertien jaar vrijwel geen poot gezet. Eerst was het gewoon een ongeregelde bende maar op zeker moment had een ambtenaar er zijn blik op laten vallen en geraakte het in de maalstroom van de gemeentelijke plannenmakerij die er iets mee wilde ten behoeve van hanggroepjongeren. Zo kon het een ambtelijk geregelde bende worden, ondanks enig zwak verzet vanuit de buurt. De te verwachten overlast betrof hooguit een elftal woningen en hoewel ik er ook geen voorstander van was had ik ook al mismoedig geconstateerd dat jeugd graag hangt. En hangen kost ruimte en die was schaars in Maarssenbroek. Dus zou een krachtig protest van mijn kant nogal nimby geweest zijn en daar wilde ik niet voor worden aangezien. Hoewel ik meer voelde voor een galgenveldje dan voor een arena voor baltsrituelen van hangjeugd. Uit het lot van de lantaarnpaal langs het fietspad achter ons huis, die zelden langer dan een week ongestoord kon branden als gevolg van middernachtelijke activiteiten van jeugdigen die er aan waren gaan hangen, hadden we al enige verwachtingen gedestilleerd over wat ons te wachten zou staan. Het middelpunt van de weerzin in de aangelegen woningen was een skatebaan - die er overigens toch al ongevraagd door de gemeente was gedumpt - en die nog groter moest worden. In de weekeinden werd daar druk op geoefend en dat genereerde veel dof gedreun, als een jeugdig artiest een halve of hele salto had gewaagd. Zolang ditt overdag gebeurde was het niet zo'n ramp, maar hangjongeren zijn tot alles in staat, vooral midden in de nacht en dat vooruitzicht maakte het wonen er niet prettiger op.

Ondanks de protesten ging de aanleg natuurlijk gewoon door, want de gemeentelijke dorknopers moesten ze ook aan het werk blijven en de vigerende gemeentepolitici wilden, zolas alle politici, vooral niet de kans lopen het verwijt te krijgen dat ze niets deden, dus liever nonsens dan niets gedaan. Het resultaat was een basketbal-veldje dat werd aangelegd, ten koste van de schijtbaan voor trouwe viervoeters. Er werd redelijk gebruik van gemaakt, soms tot midden in de nacht, bij het schijnsel van nabije lantaarns die niet door hangjongeren waren behangen. Toen ze in de mode kwamen trok het nogal eens berijders aan van skoetertjes met toetertjes. Die skoetertjes waren veelal ook voorzien van radiootjes en die bleven, onder het mandjeballen, gezellig staan housen. Uiteraard altijd zo hard dat men er zich aan zou ergeren, zodat er wel weer iemand de polisie zou bellen, hetgeen met enige regelmaat gebeurde en die bij uitzondering ook wel eens kwam kijken. Ze deelden dan een reprimande uit en vertrokken weer. Pliesie weg, radiootjes weer hard. Hermandad, ook niet gek, reed een rondje en kwam weer terug hetgeen dan net op tijd werd opgemerkt zodat de ettertjes alsnog wisten te ontsnappen. Meestal als je bromsnor belde vroeg die of je zelf al beleefd aan de eikeltjes had gevraagd of het wat minder mocht. Tja, wat moet je met zulke goede adviezen. Ik vind het al op voorhand van een ongehoorde brutaliteit om zoveel lawaai te producren dat een ander er last van heeft, dus het lijkt me wat veel gevraagd om dan nog beleefdheid op te brengen. De kans dat zulks enig effect teweeg zou brengen is bijzonder klein aangezien het kwalijke van het aanstootgevende gedrag is dat het de bedoeling heeft om uit te dagen om te zien hoe ver men kan gaan. En als je nooit in militaire dienst bent geweest , ben je dus een watje die niet weet hoe ie zulke puistekoppen moet drillen. Mijn vrouw heeft het eens geprobeerd en werd met lijfelijk geweld bedreigd. Zelf durfde ik het niet omdat ik erg bang was dat het zou escaleren. Ik wilde een ijzeren staaf meenemen om wat hersenpannen te verbrijzelen, maar om er dan tien jaar voor te moeten brommen waren de zweetvoetertjes op hun stinkskoetertjes nu ook weer niet waard.

Neen, de lust om op het gezag te vertrouwen is een mens snel kwijt. Omdat Maarssenbroek vooral otovriendelijk is aangelegd worden andere verkeersdeelnemers gedwongen soms grote omwegen te maken om nabijgelegen doelen te bereiken. Daarbij waagde je het wel eens om de rondweg over te steken. Toen we dit eens op een late avond deden en ons net op het ruime middenterrein tussen de gescheiden rijbanen bevonden, stoof er een pliesiegolfje het gras op en kwam op onze tenen tot stilstand. De gezagvoerder, die flink jonger was dan wijzelf, oordeelde ons gedrag onverantwoordelijk en verweet ons niet het goede voorbeeld te geven. Het voorbeeld dat hij zelf gaf, vond ik ook wat merkwaardig en degenen aan wie dat voorbeeld gegeven had moeten worden, dienden op die tijd reeds lang te bed te liggen en zoniet, dan waren ze vermoedelijk toch al voor galg en rad aan het opgroeien. Maar ik heb afgeleerd om met orde en gezag in discussie te gaan.

Eén keer heb ik toch nog wat gehad aan de heren en dames van de overheid. Dat was toen ik weer eens op zoek ging naar mijn elektrieke zaagmasjien, die in de zelden afgesloten schuur placht te liggen. Die keer niet en de schuurmasjien was ook verdwenen. Eigen schuld dikke bult; hadden we de boel maar ordentelijk moeten afsluiten. Toch maar eens bij de politie langsgegaan om aangifte te doen. Je weet maar nooit. Een paar dagen later werd ik gebeld met de vraag of ik mijn gereedschap goed placht te onderhouden. Dat was in mijn geval niet zo en met dat antwoord promoveerde ik tot kandidaat-eigenaar van gestolen waar. Een paar dagen later had ik het spul weer in huis. Het bleek te zijn ontvreemd door een paar jochies die er een gewoonte van hadden gemaakt des nachts de kampen in Maarssenbroek af te stropen. Kennelijk waren ze op heterdaad betrapt en tussen de buit was mijn gereedschap opgedoken. Niets dan lof dus voor de polisie. Mij hoor je er niet meer over.

Over de Fazantenkamp ook niet trouwens, want meer heb ik er niet voer te melden. Als ik erg mijn best zou doen wil er misschien nog wel iets uit mijn hersens kraken, maar het zal de moeite niet lonen. Wel wat kleinigheden betreffende een andere locatie in Maarssenbroek. We werden in die gelegenheid gesteld toen oude vrienden enkele jaren na ons in een aanpalend kampje kwamen te wonen.

Duivenkamp

Naast 348 ligt de bushalte aan de Vogelweg en aan de overzijde van de Vogelweg ligt de Duivenkamp. Een met de Fazantenkamp vergelijkbaar zeventiger jaren wijkje, zij het met minder groen aangezien het budget daarvoor op was na aanleg van de Fazantenkamp. Je kwam er doorheen als je naar de grote mensenvriend wilde, maar behalve mijn kapper was er geen enkele aanleiding er langer te willen vertoeven dan nodig was. Totdat er enkele jaren na ons vrienden wonen die we al heel lang kenden. Hemelsbreed zo'n vijfhonderd meter bij ons vandaan. In een buurtje dat qua opzet sterk leek op het onze, maar de sfeer was er heel anders. Veel gezinnen met jonge kinderen en sommige moeders kwamen veelvuldig bij elkaar over de vloer. Onze vriendin is het type dat als een magneet mensen aantrekt en op verjaardagen zat dan ook de halve buurt in hun huiskamer. Wie er niet was ging over de tong, maar niet kwaadaardig. De heren plachten het over voetbal en schaatsen te hebben en de dames wisselden kindernieuws uit. Ik hoorde er niet helemaal bij. Niet omdat ik niet van hetzelfde pleintje kwam, maar omdat ik geen toersporter ben. Ik heb er zelfs een grote afkeer van Wie niet de elfstedentocht had volbracht viel er eigenlijk een beetje buiten. Gelukkig was er nog een enkele andere exentriekeling om een fatsoenlijk gesprek te kunnen voeren. Ofschoon ik er niet de deur plat liep, kenden we de mensen hier beter en voelden ons ook meer bij hen betrokken dan bij ons gebuurte. In de loop der jaren werd ook de keerzijde van de gezelligde medaille zichtbaar toen er afdanking en uitwisseling van echtgenoten plaatsvond. Ook door verhuizingen was er enig verloop, maar toen onze vrienden promoveerden naar een huis in Maarssenzelf, kwamen dezelfde mensen op de verjaardagen. Ik twijfel er niet aan of er zijn hier levenslangdurende vriend- of kennisschappen ontstaan. In andere delen van de Fazantenkamp zal dat misschien ook wel het geval geweest zijn, maar in de achterhoek waar wij woonden waren de omstandigheden van dien aard , dat dit niet gauw van de grond zou komen. Voor gezelligheid moest je een poging wagen door je te storten in het verenigingsleven, waartoe wij een beperkt aantal pogingen hebben ondernomen.

De tennis-verenigingen

Om niet helemaal in stijfheid te verstarren heb ik meer dan 10 jaar eens per week een balletje geslagen op een Maarssenbroekse tennisbaan. Er waren twee verenigingen, de ene mikte vermoedelijk op Ons Soort Mensen, want zo hadden ze hun club genoemd: OSM. De andere was in een uithoek gelegen en had moeite haar ledenbestand gevuld te houden. Beide verenigingen bespeelden een banencomplexe dat werd omgeven door laag en hoog struikgewas. Dit struweel werd bewoond door een speciaal type hond dat te herkennen viel aan een merkwaardige uitstulping van beide wangzakken waarin precies één tennisbal paste.

Gedurende het buitenseizoen kwam ik er eens per week om met een vriend uit Amsterdam te tennissen. In het begin, toen het enthousiasme groot en de techniek gering was, verbruikten we bijna een doosje ballen per keer, maar bij het stijgen der jaren slaagden we er beter in de ballen binnen de omheining te houden. We speelden altijd samen zonder ons te bemoeien met de overige leden. In de loop der jaren werd het er evenwel zo druk dat het wachten op een vrije baan irritante proporties aannam. We besloten daarom om ons geluk eens te beproeven bij de andere vereniging die Maarssenbroek rijk was: LTCM. Dat staat voor Lawn Tennis Club Maarssenbroek. Volgens mij betekent Lawn zoiets als gladgeschoren grasveld, maar dat zal wel niet, want er waren uitsluitend gravel-banen. LTCM had minder leden en minder banen en die banen waren minder bezet dan bij OSM, zodat er voor ons meer speeltijd overbleef.

Op een avond dat we weer eens een balletje binnen de lijnen probeerden te houden, werd ik aangesproken door een bestuurslid van de vereniging die op verzoek van twee andere tennissers mij aansprak op mijn kleding. Ik hulde mij op koele avonden in een door mijn vrouw uit fleurige stof samengesteld trainingsjack en dat was deze dorre figuren kennelijk te wild voor de vermoeide ogen. Ben je de veertig gepasseerd, sta je te tennissen in zoiets onooglijks als Maarssenbroek, wordt je aangesproken op je kleding. In een tijd waarin prof-tennissers niet van carnavalvierders zijn te onderscheiden. Ik werd er harder door geraakt dan me lief was. Het uitdeuken had even tijd nodig. Laat het dus een les voor u zijn als u zich ooit genoodzaakt ziet tot een verblijf in Maarssenbroek. Al ziet het er nogal sjebbie uit en denk je in een varkenskot te zijn beland; je kunt op onverwachte momenten op je kledij worden aangesproken worden door lieden die zich kennelijk de lokale varkenskoning voelen.

De Spaanse les

Het was niet allemaal treurnis in Maarsenbroek. Op de Spaanse les hebben we zelfs vrienden gemaakt. Het begon zoals zoveel van dat soort bezigheden. Als een door de gemeente ondersteunde buurtactiviteit. Van een kleine subsidie aangevuld met een eigen bijdrage werden een lokaal en een lerares bekostigd. Er was aanvankelijk zoveel animo dat er twee aparte klasjes gevormd konden worden, maar na een half jaar kon van de restanten nog maar net één klasje worden gevuld. Dat klasje hield het nog een heel jaar vol, maar toen was de subsidie-pot leeg, toog de lerares naar Noordwijk om in zaken te gaan en waren de overblijvers op hun eigen intiatief aangewezen. We gingen dus op zoek naar een vervangende lerares. Die werd eerst gevonden in de vorm van een Spaanse dame te Utrecht die zelf geen Nederlands sprak en van lesgeven ook niet veel queso gegeten had, zodat we haar na een half jaar maar weer vriendelijk hebben bedankt. Vervolgens kwamen we, dank zij een kaartje bij de buurtsuper, in contact met Ana. Een lieve Spaanse dame die twee buurtjes verderop in de Fazantenkamp bleek te wonen. In de daaraan volgende jaren vielen er door privé-omstandigheden weer enkele leerlingen af en op het laatst waren we nog slechts met z'n tweëen. We werden aangevuld met Ria, een leuke struise dame die tot dan haar Spaanse lessen in Bussum had gevolgd en het nu dichter bij huis wilde doen, want ze woonde één wijkje verder in de Zwanenkamp. Ik heb zelden zo'n energiek en opgewekt mens meegemaakt. Maar de kennismaking duurde niet langer dan een jaar, want de tijd was bijna aangebroken om voorgoed uit Maarssen te verkassen. Het circuitje van de Spaanse les is wat Maarssenbroek betreft voor mij het enige geweest dat de moeite van het verkeren waard is geweest. Voor mijn vrouw was het cirkeltje wat groter en die heeft ook nog warme herinneringen aan haar schoonheidsspecialiste. Voor mij is zulk maatschappelijk verkeer niet weggelegd. Ik ben al mooi genoeg.

De Internet-vereniging

Op zekere dag in den beginne van cyberspace kon men via één der huis-aan-huis-bladen vernemen dat er een initiatief was ontwikkeld om te komen tot een vereniging waarvan de leden gezamenlijk de hoeken en krochten van dit nieuwe medium zouden gaan verkennen. En omdat ik inmiddels ook enige naieve ideëen over het wereldwijde web had ontwikkeld, ben ik er een paar keer gaan kijken. De belangstelling viel nogal tegen. Er was een voortrekkende meneer die reeds vele jaren, net als ik, als kleine zelfstandige in de informatie-technologie aan de kost probeerde te komen en een jongeman met een hoog techneutengehalte, die op elke vraag een gecodeerd antwoord gaf, zodat je er doodmoe van werd. Daaromheen nog wat vage goedwillende bazen en dit zooitje kwam ongeregeld bij elkaar in een armetierig buurtcentrum, dat ondanks alle mogelijke activiteiten en subsidies er ternauwernood in slaagde de toegang geopend te houden. Ik ben er een keer of drie geweest en de laatste keer kwam de voortrekker met het voorstel een toepassing te ontwikkelen waarmee men vanuit een zaaltje in de hoek van het gebouw bij de bar drie bier kon bestellen. Bij zoveel nonsens haak ik af. Ik ben niet meer geweest. Ik houd niet van bier.

De kopers-vereniging

Toen we onze intrede maakten in Maarssenbroek was de leegstand groot en konden we uit een ruim aanbod onze keus bepalen. Bij de ondertekening van het huurcontract bleek zelfs dat de huur was verlaagd om de boel weer gevuld te krijgen. Dat is in de jaren daarop goed gelukt en dus stegen de huren weer conform de maximaal toegestane curve. In den beginnen zijn we in een wijde omgeving rond Woerden, waar mijn vrouw werkte, nog wel eens op zoek gegaan naar betaalbare koophuizen in een prettiger omgeving, maar die expedities hebben nooit enig succes gehad. Voor de aankoop van een woning die een beetje in de richting van ons droomhuis kwam moest je in den beginne al een half en later minimaal een heel miljoen meenemen. Het aanbod was ook gering. Aan de westkant van Utrecht waren er nu eenmaal geen villawijken en het enige waarop je kon hopen was een boerenbedoeninkje waar nog wat van te maken viel. Maar die waren erg schaars en dan nog uitsluitend te koop voor prijzen waar wij niet aan wilden beginnen. Eens per paar jaar stuurde ik een briefje naar de verhuurder met de vraag hoeveel duiten ze wensten te vangen voor het door ons gehuurde pand, maar daar ving ik steeds bot. Er restte weinig anders dan te hopen op betere tijden.

Dat hopen duurde langer dan we hadden gedacht en we woonden dus nog steeds in de Fazantenkamp toen we op zekere donkere herfstdag in 1994 een zachte plof op onze deurmat vernamen. Er bleek een schrijven van de verhuurder op te zijn geland waarin de huurders hun huurwoningen te koop kregen aangeboden voor een prijs die net onder de marktprijs lag. Niet bepaald een genereus aanbod en het enthousiasme was aanvankelijk dan ook gering. Velen dachten dat het wel mogelijk moest zijn de vraagprijs aanzienlijk naar beneden te halen en er werd dus een vereniging opgericht van kopers-in-spé. We zijn aanwezig geweest bij een tweetal vergaderingen en na de eerste bekroop ons het benauwende gevoel dat met het aanwezige gezelschap onprettig kersen eten was. Uiteraard was er een aantal goedbedoelende initiatiefnemers die probeerden de zaak in geordende banen te leiden, maar de bijeenkomsten in een rokerige zaal van het tobbende buurtcentrum werden gedomineerd door met luide stem schallende personen die allerhande geruchten de zaal in slingerden. Geruchten die uiteraard op niets waren gebaseerd, maar die er toe bijdroegen dat er een broeierige en bijna opstandige sfeer ontstond, waarin wij ons niet bijster thuis voelden. En toen er eind december nog geen zicht op enig resultaat was hebben we maar eieren voor ons geld gekozen en het koopaanbod aanvaard. Achteraf bleken er heel wat mensen, waaronder de voorzitter van de kopers-in-spé-vereniging, deze weg genomen te hebben. Bijna het hele daaraanvolgende jaar hingen er her en der spandoeken van mensen die bleven protesteren tegen de hoge koopprijzen. Maar naargelang de huizenprijzen bleven stijgen en de kopers de facto hun gelijk bleken te krijgen, zag je steeds minder uitingen van boze frustratie.

Is that's all there is?

Er is een liedje - ik geloof dat Peggy Lee de zangeres is - waarin de volgende zinsnede voorkomt: "Is that all there is?". Wat Maarssenbroek betreft wel. Ik heb er veertien jaar gewoond en kan daar weinig meer over vertellen dan deze veertien bladzijden; eentje voor elk jaar. Martinus Arion doet er in "Dubbelspel" een boek lang over om een hete middag op Curacao te beschrijven. Een begenadigd schrijver had ook in Maarssenbroek stof voor een dik boek kunnen vinden, maar welke begenadigd schrijver zou zijn inspiratie nu in Maarssenbroek gaan zoeken ? Ik kan me daarenboven ook de lezer niet voorstellen die urenlang wil worden meegevoerd door een verhaal dat zich in zulk een treurige en troosteloze locatie afspeelt. De mensen die er wonen zijn passanten, net als ik. Wie ziet er brood in zich te verdiepen in het wezen van deze omgevallen blokkendoos waarin de bewoners weinig meer met elkaar gemeen hebben dan de hoop op betere tijden. Er is in Maarssenbroek geen middelpuntzoekende kracht, geen samenhang bevorderende factor of tot de verbeelding sprekende bindende omstandigheid. Des ochtends vertrekken overvolle treinen- en files in de richtingen Utrecht en Amsterdam en evenzovolle treinen voeren forensen aan die in Maarssenbroek hun brood verdienen. Zolang de energielobby het wint van de milieulobby en de wal het schip niet keert, zal dit zo blijven.

Voor ons was definitief de maat vol na een bezoek aan een voorlichtingscentrum in Utrecht. Daar werd de toekomst van de omgeving middels tekeningen en maquettes in beeld gebracht. De snelweg zou worden verdubbeld evenals de spoorweg. Het kanaal moest worden verbreed. Het gebied aan de overzijde van de A2, dat deel uitmaakte van het heilige groene hart en waar je doorheen kwam op weg naar Vleuten, zou worden getransformeerd tot industrie-terrein met erachter een recreatieplas. Dat was nodig voor de nieuwe stad die naast Utrecht uit de grond moest worden gestampt en waar honderdduizend mensen zouden komen te wonen De eerste nieuwe huizen stonden er al en hoewel ze er aardiger uitzagen dan de rommel uit de zeventiger jaren, was het toch weer veel van hetzelfde en allemaal heel erg dicht op elkaar gepakt, zodat je je van privacy niet teveel moet voorstellen. Ik kreeg in toenemende mate last van slapeloze nachten bij het vooruitzicht hier oud te moeten worden en was alweer doende met het uitstippelen van vluchtwegen naar verre landen, waar meer ruimte en minder gekte is. Dat het mijn geboortestreek werd is een merkwaardige speling van het lot. Ik schrijf dit stuk op de rand van het millenium in een leuk huis aan de rand van Enschede, waar het aanzienlijk beter toeven is. Niettemin neemt de drukte ook hier onrustbarend toe. De neiging de economie te stimuleren schijnt net zo min te temperen te zijn als de wellust van een pederast. Mijn tijd zal het nog net duren, maar voor mijn kinderen zie ik het hier soms somber in.