De kleren van Keizer Kalsbeek

Op 8 november 2001 mocht ik aanzitten bij een forum met prijsuitreiking over architectuur van bedrijfsgebouwen en kantoren in Twente. Ik vermoed een relatie met het ongenoegen dat ik ventileer als bouwsels een storende kwaliteits-impuls in mijn blikveld genereren.

De avond werd gehouden in het Theater Hotel Almelo en de zaal was goed gevuld met belangstellenden. Deels architecten met Archie-nominaties op zak De avond verliep een weinig rommelig. De sfeer wilde er niet echt inkomen, ondanks ingehuurde professionele hulp. Het forum werd uitgenodigd commentaar te leveren bij dia's van de genomineerde gebouwen. Als eerste kregen we de rechtbank te Almelo voorgeschoteld en ik liet mij ontvallen dat daar wel een bom op mocht vallen. Geen reactie. De presentatie schreed voort. Eerst tegen het einde van de voorstelling verhief zich iemand uit het publiek, die zich voorstelde als Cor Kalsbeek, ontwerper van de rechtbank te Almelo. Hij liet geëmotioneerd weten dat hij het een rotavond vond. Hij voelde zich kennelijk diep beledigd door mijn opmerking over zijn schepping.

Nu had ik me inderdaad voorgenomen mijn mening niet onder stoelen of banken te steken, maar de rest van de avond bood helaas weinig gelegenheid tot discussie en onderbouwing van mijn uitlatingen. Derhalve heb ik gepoogd een en ander schriftelijk te doen.

En omdat hij de enige was die het lef had om te reageren, vooreerst:

Een persoonlijk woord voor Cor Kalsbeek.

Wat betreft uw beide genomineerde ontwerpen heb ik mij over de brandweerkazerne in Denekamp die avond niet uitgelaten. Bij een persoonlijke aanschouwing maakte het gebouw geen bijzondere emotie in mij los, positief noch negatief. De architectuur van kleine gebouwen als deze doet er minder toe dan die van grote, wier existentie moeilijker omzeild kan worden.

Zoals het geval is met de rechtbank in Almelo. Ik was er die avond nog langsgelopen en heb me afgevraagd of het hier nu om één schepping ging danwel om een blauw aangelopen aanbouw van een reeds bestaande doos. Ik begreep pas tijdens de presentatie dat het als één geheel moet worden gezien. Het verbaast me sindsdien des te meer dat de architect van de leuke aanbouw ook de lelijke bakstenen doos erachter op zijn conto heeft geschreven. Mijn opmerking dat daar een bom op mocht vallen zal mijn waardering voor het blauwe frontdeel hebben overschaduwd. Een bekend verschijnsel: één negatieve opmerking over je werk komt harder aan dan honderd positieve.

U maakte een opmerking over een 'programma van eisen' en een budget, waarbinnen dat allemaal gerealiseerd moet worden. Dat snap ik natuurlijk wel en ook dat het onbillijk lijkt dat ik een vernietigend oordeel over het resultaat vel, zonder me te bekommeren om de complexiteit van het project. De luxe positie van de leek. In mijn eigen vak heb ik ook met leken te maken die voor mij soms onbegrijpelijke oordelen vellen en moeilijk aanvaardbare keuzes maken.

Een nadere beschouwing van uw rechtbank-ontwerp heeft me evenwel doen inzien dat u een geniale oplossing voor het 'beperkt-budget'-probleem heeft gevonden. Besteed een zo groot mogelijk deel aan het artistieke gedeelte van je ontwerp en breng het programma van eisen onder in de simpelst denkbare doos. Je kunt dan altijd achteraf zeggen dat je graag het hele gebouw volgens het fraaie ontwerp had gebouwd, maar dat het budget dat niet toeliet. Waarmee de verantwoordelijkheid voor het lelijke deel mede op de opdrachtgever wordt afgewenteld. Een overweging die een wrang tintje meekreeg op de avond na uw rotavond, toen in een Zembla-documentaire een tipje van de bouwfraude werd opgelicht. Je kunt het dan ook zo interpreteren dat dat deel van het budget dat had kunnen worden besteed aan verfraaing van een gebouw in de zakken van de bouwmaffia verdwijnt. Tja, eerlijk rijk worden is er nu eenmaal niet bij, tenzij je de lotto wint. Het grappige is dat een deel van die onrechtmatig verkregen rijkdom weer wordt besteed aan het neerzetten van gebouwen die worden genomineerd voor de Archie. Maar goed, wie zonder zonde is, legge de eerste steen.

Don Quichotte forever.

Mijn bom-opmerking was mede ingegeven door een voorval dat eerder die avond had plaats gevonden. Tijdens een gemeenschappelijke maaltijd, waarin de panel-leden met elkaar konden kennismaken, kwam ik terecht naast een projectontwikkelaar en tegenover een architect, annex lid welstandscommisie. Ik mocht met trillend genoegen constateren dat mijn buurman op allerbeminnelijkste wijze de toon zette door zijn overbuurman toe te voegen "Dus u bent ook toegetreden tot het terroristengilde?". Helaas voelde de aangesprokene zich genoodzaakt het wapen van de arrogantie te hanteren, hetgeen de inhoud van de erop volgende discussie niet ten goede kwam. Hij presenteerde zichzelf als expert op het gebied van 'mooi en lelijk' en liet zich onder meer ontvallen dat hij mij daarin wel eens zou willen opvoeden. Waarmee hij een tere snaar in mijn eigen gestel raakte, want al sinds de verplichte literatuurlijst op de middelbare school verzet ik mij tegen lieden die menen anderen te moeten vormen op het gebied van goede smaak. Een pedagogische miscalculatie van de bovenste plank.

Inmiddels ben ik wel zo wijs te begrijpen dat elke culturele ontwikkeling, hoe klein ook, zijn eigen elitaire en contra-elitaire krachten ontwikkelt en tot mijn eigen afgrijzen moet ik constateren dat ik een genetische predispositie voor de contra's lijk te bezitten. In het geval van architectuur betekent dit dat ik ongetwijfeld een onvermoeibaar strijder tegen burgertruttigheid geweest zou zijn als dat de overheersende stijl in de bouwkunde was geweest (zoals bijvoorbeeld op luttele kilometers van mijn woonplaats het geval is). Maar in het Nederlandse geval zijn juist deze burgertruttigheid-bestrijders weer de moeite van het bestrijden waard, want waar zij ons mee opzadelen is vaak nog erger dan de smakeloosheid van burgertrutten. Daarbij moet aangetekend worden dat mijn weerzin tegen moderne architectuur is geworteld in de zogenaamde vormende jaren mijns levens; de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw. De laatste jaren meen ik wel een zekere verbetering te mogen constateren, maar tussen de lichtpuntjes worden nog steeds veel somberstemmende ontwerpen neer gekwakt.

Enkele triviale opmerkingen vooraf

Uiteraard dient elk gebouw een doel en is het de opdracht aan de architect om die doelen een huis te geven. De architect als carrosseriebouwer. Als een architect er in slaagt geheel te voldoen aan de verwachtingen van opdrachtgever en gebruikers, wil dat nog niet zeggen dat hij een geslaagd gebouw heeft ontworpen. Dan blijkt er nog zoiets te bestaan als het oordeel van het publiek. Mensen aan wier omgeving is gesleuteld en die lange tijd hoopten dat dit een verandering ten goede mocht inhouden. Wie een scheet laat, moet er mee rekenen dat daar commentaar op komt. Dat geldt zeker voor kunstenaars en architecten. Vanuit die hoek verneem je nogal eens minachtende geluiden daarover. Alsof men het publiek het recht wil ontzeggen een eigen mening te hebben. Alsof het publiek opgevoed moet worden. Men vergeet dan dat niet iedereen zich de luxe kan permitteren om zich uitgebreid met mooi en lelijk bezig te houden en dat de smaak van een hoogge8e cultuurbobo niet meer waard is dan van een ander.

Het is verleidelijk om de volgende simpele redenering te volgen: Wat het gros der menschen ook mooi vindt (Duitse schlagers bijvoorbeeld), de elite die zij voortbrengt zal daar noodgedwongen een afkeer van hebben. Nu moet ik bekennen dat ik het ook niet zo heb op de smaak van het grote publiek, maar moet tevens constateren dat de elite zich maar al te vaak hult in de kleren van de keizer.

De bus naar huis

Als ik met de trein aankom in mijn woonplaats Enschede en dan de bus naar huis neem, presenteert zich een staalkaart aan moderne lelijkheid. Alleen de start is mooi, het station van Enschede; gelukkig niet al te zeer gemaltraiteerd door recente verbouwingen. Ga ik via de hoofduitgang naar buiten, dan sta ik op een karakterloos nieuw plein, waarop je je leven niet zeker bent. Nog erger wordt het op het desolate busplein dat wordt gedomineerd door een enorme glasbak, waarop Randstad prijkt. Hier wil je je instinctief uit de voeten maken. Mensvijandige schaal- en maatvoering in hartje stad.

Als de bus je verlost van deze deprimerende omgeving, kom je langs enkele opgeleukte restanten van een vooroorlogs verleden. Een mooi bankgebouw en een paar aardige villa's waarvan er één lijkt aangeplakt aan het politiebureau: een smakeloze zestiger jaren kolos met de onvermijdelijke fout-blauwe kozijnen uit die periode. Menig oud Enschedeër vraagt zich af en hoe het mogelijk is dat het oude bureau hiervoor heeft moeten plaatsmaken.

Vervolgens maakt de bus een bocht en vangen we een glimp op van het GAK-gebouw, dat in Enschede alom bekend staat als erg lelijk. Een mening die ik nu eens niet deel. Ik vind het een aardig gebouw, al had het beter op een kantorenpark kunnen staan, zodat er niet een rij herenhuizen voor platgemaakt had hoeven worden. Het staat nu alleen te wezen op een volstrekt onsamenhangende plek.

Al hoofdschuddend stuiteren we een stukje Beltstraat in dat lokaal bekend staat als Snipers Alley door de associaties die het oproept met Sarajewo. Achter een serie bushaltes staat een kubus, waarvan de architekt bedacht heeft dat het wel leuk is voor de mensen om ze te verrassen met verticaal opgemetselde bakstenen muurvlakken. Alle gebouwen hier keren de bezoeker de rug toe en kijken verachtend neer op de weinige passanten die zich hier wagen. Bij het verlaten van deze busgoot gaan we, ten gevolg van de vele bouwactiviteiten, de ene keer linksom en de andere rechtsom. Maar de steenpuist van Ten Kate, het grindplaten-gedrocht van de ING-bank en het dertienhoog gestapelde Dish-hotel zijn onvermijdelijk. Als ik dan nog niet in onpeilbare somberheid ben verdronken, arriveert de bus op de Haaksbergerstraat. De huidige uitstraling wekt reminiscenties op aan een communistische stad als Warschau. Hoewel er bij nadere beschouwing wel een paar aardige gevels te zien zijn, vallen die in het niet bij de viesbruine treurnis van het MST. Zoals zovele ziekenfabrieken uit de jaren 60/80 een schoolvoorbeeld van architektonische wanprestatie. Met als hoogtepunt het AMC in Amsterdam ZO, dat een staaltje horizonvervuiling met grote rijkweidte oplevert. Geen fabriek of kolenmijn was ooit zo lelijk.

Maar de sjofeur wil verder en trekt zich niets aan van mijn gemoedstoestand. Hij draait een rondje over een rotonde en slingert je blikveld daarbij eerst over enkele flats met ghetto-potentie en daarna over een gerenoveerde textielfabriek, die bij mij altijd de indruk wekt dat kort geleden het dak er is afgewaaid.

We rijden nu op de Zuiderval, waar in vroeger dagen een spoortje lag. Dat is natuurlijk allang opgerold en het gebied ligt nu te wachten om klaargestoomd te worden voor de toekomst. Hier heeft men de toekomstige kantoorpoort van Enschede gepland. Op een ambitieuze virtual-reality presentatie mocht ik zien dat hier weer een keur aan dozen gepland staat die 'mijn' stad een onovertroffen uitstraling gaan geven.

Gelukkig is niet alles kommer en kwel in 'mijn'stad, maar vooral het areaal aan grote na-oorlogse gebouwen biedt weinig aanleiding tot vrolijkheid. Op de Universiteit staan een paar aardige gebouwen. Mijn oude studentenflat aan de Calslaan is recent zelfs op schitterende wijze gerestaureerd, maar het nieuwe gebouw voor Informatica is weer van onversneden wegwerp-kwaliteit. De laatste aanbouw aan de Saxion Hogeschool, door Harry Abels, mag zeer geslaagd genoemd worden en ook de voorkant van het kantoorpand van architectenbureau Beltman aan de Enschedese-straat. Maar verder blijft het schaars. Wat er nu uit de steigers voor het nieuwe centrum te voorschijn komt stemt mij niet direct hoopvol, maar we zullen het wat tijd moeten gunnen. De kubus-woningen in de Eekmaat zijn heel leuk om te zien, al zou ik er voor geen geld willen wonen. Het merendeel van de Eekmaat is trouwens niet zo vreselijk als andere Vinex-locaties op voorhand deden vrezen. Daar staat tegenover dat de spiksplinternieuwe uitbreiding van het Kantongerecht aan de Molenstraat alweer geheel bomrijp is. Misschien kunnen we Bommen Berend Bush wijsmaken dat het hier één van de paleizen van Saddam betreft.

Hengeler Weend

Neen, dan Hengelo. Dat is andere koek. Vanuit mijn geboortedorp Almelo kwam ik hier op m'n 6e wonen. Een cultuurshock die lang heeft nagewerkt. Ik was geboren en getogen in een vrijstaand huis met een rieten dak en een grote tuin, waarin je heerlijk kon spelen. Een huis met hoekjes waarin je je kon verbergen en waar je je veilig in kon voelen.

Dat was allemaal voorgoed voorbij in Hengelo, waar we in 1959 een huisje-tuintje in de eentonige nieuwbouw van Klein Driene betrokken. Ruim 8 jaar later gingen we er qua comfort en ruimte op vooruit door te verhuizen naar de net opgeleverde - en inmiddels al weer half afgebroken - Hengelosche Es. In geen van beide wijken heb ik destijds ooit enig esthetisch genoegen beleefd aan mijn bebouwde omgeving. Hier was een biotoop voor kleine luiden neergekwakt in een tijd waarin de stedebouwkundige consensus voorschreef dat mensen zo eenvormig mogelijk moesten worden opgeborgen. En voor mensen met weinig te makken, zoals mijn ouders, was er dito keuze. Anno nu zit de vooruitgang waarschijnlijk in de omstandigheid dat je ook niks te kiezen hebt als je wel te makken hebt.

Wie schetst mijn verbazing toen ik enkele jaren geleden vernam dat beide genoemde wijken zijn ontworpen door een gerenommeerd bureau met de naam Bakema & Van den Broek. Lineaalridders die te boek staan als de ontwerpers van het nieuwe Rotterdam. Voor Bob den Uyl aanleiding om op te merken dat het naoorlogs gemeentebestuur meer schade had aangericht in zijn stad, dan de Duitse bombardementen van mei 1940. Helaas zijn beide heren al dood, zodat ze niet zelf de onttakeling van hun ouevre kunnen meemaken.

Ik heb me lang afgevraagd hoe het mogelijk is dat dit soort lieden het heeft kunnen brengen tot toonaangevend architect. Misschien had het te maken met de grote vraag naar nieuwbouw in combinatie met de schijnbare eenvoud van de toen heersende mode, die ook voor zwak begaafden simpel te mimicreren viel. Misschien had het te maken met de omvang van de gevraagde gebouwen die in eerste instantie vroegen om bouwtechnisch kunnen in plaats van artistiek talent. Hoet het ook zij, de aanblik van veel obstakels uit die tijd maakt nog steeds talibaneske trekken in mij los.

Van Bakema ging het gerucht dat ie een middagje kwam lullen in Hengelo en de dienstdoende ambtenaartjes en bestuurdertjes in no-time naar zijn hand wist te zetten en met een leuk opdrachtje voor een regenachtige zondagmiddag weer naar huis ging. Echt iets voor Hengelo zou je denken, maar die vlieger gaat niet op. Ook in Rotterdam en Berlijn zijn er ontwerpen van deze kwakzalvers in baksteen en beton gegoten..

Zo rond m'n 12e levensjaar begon ik per fiets Hengelo te verkennen. Ik droomde ik er van dat mijn woonplaats eens zou worden meegesleurd in de vaart der volkeren. Visioenen van wolkenkrabbers werden wellicht mede ingegeven door de ontluikende hormonenstromen. Dat was te hoog gegrepen besefte ik wel, maar als het lokale sufferdje de opening van een nieuw bouwwerk aankondigde, fietste ik er langs om te zien of ik me al trots kon voelen een Hengeloër te zijn. Een halve eeuw later weet ik nog steeds niet welk gevoel dat is.

Hengelo kreeg een nieuw stadhuis en ik geloof dat ik een heldendaad verricht door te verklaren dat ik het niet eens zo erg lelijk vind. Ik was eens op bezoek bij een instituut voor belastingbetaalde kunstkoppen in Amsterdam en die wisten al omstreeks 1976 meesmuilend te melden dat daar in Hengelo toch wel het lulligste stadhuis van Nederland was gebouwd. Een slechte kopie van één of ander Italiaans gevalletje. Daar kon je alleen nog in de provincie mee aankomen. In Amsterdam had zelfs de grootste Orang Oetlullus een verfijnde smaak. Na afloop liep ik via de blokkenjungle aan de Wibautstraat maar eens naar het Frederiksplein om de in glas en steen gevatte ragfijne trillingen van het grootkapitaal te bewonderen. Vandaar richting Rijksmuseum waar mijn tere ziel pijnlijk getroffen raakte door de gevaartes die ene Van Gool daar had mogen kakken. Mijn incasseringsvermogen was nu uitgeput en ik besloot me terug te trekken aan de bar van één van die vele schitterende hotels die onze hoofdstad er sinds de oorlog op vooruit is gegaan. Ik herinner me niet of het nu het Okura was, of het Ibis, danwel het Hilton of het Marriot of het Barbizon. Ik voelde me een nietig provinciaaltje tussen alle grootstedelijke verfijning.

Onderwijl wilde het in Hengelo nog steeds niet lukken. Dit keer hadden ze de vermaarde arsjitekt Piet Blom uitgenodigd een wijkje uit zijn vibraties los te weken. En zoals zo vaak met Piet Blom werd het wel aardig.

Maar ja.

Ja wat?

Tja kweet-nie-pussies-wat.

De bedoelingen van Blom zijn sympathiek, maar op de een of andere manier lukt het niet om die in bouwmateriaal te gieten. De kleuren zijn het niet en de vormen ook net niet en dus de sfeer niet. Dat geldt voor de Kasbah in Hengelo, de Bastille en de Schuur op de UT, de paalwoningen in Helmond en Rotterdam, de Russische Kerkwoning te - naar ik meen - Amersfoort. Recent heeft men de Kasbah wat opgefleurd met een kleurtje, dat de meester zelf ongetwijfeld afschuwelijk had gevonden, maar ik moet zeggen dat het er nu een stuk aantrekkelijker uitziet. Later begreep ik dat Blom allerhande activiteiten had verwacht van de bewoners. Een nogal Amsjterdamsj gekleurd mensbeeld dat buiten de kabouterhoofdstad weinig Anklang vond.

Het fraaiste gebouw dat Hengelo destijds te bieden had was de IJsselcentrale. Een imposant hoge hal, geflankeerd door een drietal monumentale hyperboloïde torens die ik in perfectie zelden geëvenaard heb gezien. Uiteraard moesten die enkele jaren geleden plat, want de sloopbranche moest ook weer eens wat te doen hebben. Inmiddels heeft men ook de prachtige kerk op het Mitchum-plein plat gegooid evenals het aardige belastingkantoor en beide vervangen door woondozen zoals die in Hengelo als paddestoelen uit de grond lijken te schieten. Rondomme duidt men de stad inmiddels aan met namen als Dozelo, Legolo, Stenenstapelo en zelfs wel Nadeneutronenbommelo.

In ruil voor alle gesloop kregen de burgers van Hengelo een nieuw marktplein, waarop een staalstaketsel met lullige lampjes, als de restanten van een neergestorte UFO.

Duidelijk het vertoon van een ontwerper die meent dat ie het beter kon dan een paar boomzaden. Wie op het midden van het marktplein gaat staan, ziet vier lelijke gevelwanden en de enige manier - behalve platmaken - om er wat van te maken is om er rijen platanen of andere bomen voor te zetten. Maar nee. In Hengelo hebben ze een hekel aan groen. Daarom is er ook geen enkel fatsoenlijk park. Waar Enschede tenminste kan bogen op een aantal fraaie parken, maken in Hengelo beton en steen de dienst uit.

In Hengelo ben je al blij met een gebouw als de Bataafse Kamp of de voormalige Kamer van Koophandel. Die zullen binnenkort dus wel tegen de vlakte gaan en plaatsmaken maken voor nog meer dozen. Wie van Enschede naar Hengelo rijdt krijgt al bij de eerste stoplichten een staaltje van wat de Hengelosche smaak vermag.

Ik begrijp steeds beter waarom er in Enschede gesproken wordt van Hengeler Weend. Een term die staat voor hoogmoed en kale kak. Men gaat in Hengelo voor prestige en ambitie en komt thuis in de kleren van de keizer. Wie ambitieuze arsjitekten zoekt loopt het gevaar lieden in huis te halen die ontwerpen voor het eigen ikkie en niet voor toekomstige gebruikers en toeschouwers. Die een opdracht gebruiken om een plaatsje te stijgen in de onderlinge arsjitekten-pikorde. Die meer bezig zijn met hun ambitie dan goed is voor de opdrachtgever. Voor zulke lieden gaat Hengelo graag uitnodigend op de rug liggen en biedt zich aan als arsjitektenhoer.

En of het allemaal nog niet erg genoeg is moest ik kortgeleden ook nog eens ontdekken wie het hoofd van de Welstandscommissie in Hengelo is. De man die al die lelijkheid voorziet van het label 'goedgekeurd-door-de-bond-van-mensen-met-een-officieel-erkende-goede-smaak' bleek mijn tafelgenoot van 8 november te zijn. De man die mij zo graag wil onderwijzen in 'goede smaak'.

Er klopt iets niet, mijn beste Watson!

Er zijn maar weinig na-oorlogse gebouwen die ontkomen aan de indruk dat er iets mis is. Dat geldt voor kleine en voor grote gebouwen. Een woonhuis is een klein gebouw, maar een ketting aan elkaar geplakte rijtjeshuizen zijn samen een groot gebouw. De esthetische impact van grote gebouwen is manifester dan van kleine. Hoe groter het gebouw, des te groter het deel van het netvlies van de voorbijganger dat erdoor wordt bestreken. Des te onontkoombaarder diens oordeel. Als een gebouw er op geen enkele wijze in slaagt de zinnen van de passant in positieve zin te prikkelen is de kans groot dat het gaat irriteren.

Die frustraties zullen zich in de eerste plaats richten op de architect, de opdrachtgevers en degenen die niet hebben weten te verhinderen dat de irritante oogvlek tot stand is gekomen, hoewel ze er de macht toe hadden. Daaronder de welstandscommissie, die zich faam heeft verworven als architectuur-censor voor kleine luiden. Men durft het wel aan om individuele burgers te verbieden hulle huis naar eigen inzicht zo mooi of lelijk mogelijk te maken, maar behoedt ons ook niet voor de grootschalige wansmaak die gemeentes en projectontwikkelaars aan de dag durven leggen. Aangezien de welstandscommissie voor een groot deel bemand wordt door architecten moet gevreesd worden dat hier sprake is van nepotisme, opportunisme en collaboratie.

Wat is er nu zoal mis aan al die foute gebouwen? Hier de schaal of maatvoering, daar de vorm of compositie, elders de kleur of textuur en bij een andere gelegenheid het ontbreken van ornamentiek. Soms wordt het tekort gecompenseerd door sterke punten elders. En misschien is het ook wel gewoon veel te veel van hetzelfde. Het lijkt allemaal op lego, een bouwsysteem waarmee ik vroeger ook door mijn ouders was bedacht. Ik speelde er niet al te enthousiast mee omdat het te weinig 'echt' was. Zulke steentjes bestonden toch helemaal niet in het echt en derhalve die huisjes ook niet? Daar lijkt jegenswoordig verandering in gekomen. Bijna alle nieuwbouw lijkt nu op lego.

Zou ik nog tijd van leven hebben om daar aan te wennen?

Aanvankelijk vond ik de Beurs van Berlage geen bijzonder interessant gebouw. Beetje sombere donkere doos met halfslachtig torentje. Bij nadere beschouwing valt er evenwel veel te ontdekken in het gebouw. Zoveel dat ik er bij gelegenheid telkens weer even langs loop en naar binnen ga om mijn ogen de kost te geven. Ik vindt het een gebouw met een hoge oogaaibaarheidsfactor (in de volgende Vandale).

Het lijkt erop dat de architectuur van na de oorlog tegen aaibaarheid is. Dat het oog niet gestreeld mag worden. Dat de mensen een lesje geleerd moet worden. Ik kan niet invoelen welk lesje dat dan geweest zou moeten zijn. Het lijkt er wel eens op dat binnen het 'wereldje' een internationale competentie-strijd aan de gang is, waarbij vooral de karakter-lozen zich conformeren aan een soort mainstream, uit angst anders uit de boot te vallen. Het is allemaal teveel van hetzelfde. Geen pluriformiteit; veel slaafse navolging.

Hoe het zo ver heeft kunnen komen laat ik maar liggen voor antropologen of sociologen.

Het resultaat is dat het er de schijn van heeft dat architecten zichzelf overschatten en hun publiek onderschatten. Ze zijn daarin niet de enigen. We hebben als nooit te voren te maken met een goed geschoolde en kritische bevolking, die keer op keer moet constateren dat deskundigen niet onvoorwaardelijk op hun blauwe ogen vertrouwd kunnen worden. Er is geen onderwerp of er kunnen wel elkaar tegensprekende deskundigen gevonden worden. Met als resultaat dat de deskundologie zichzelf in de voet schiet en de burger niet langer beschroomd is om zelf een oordeel uit te dragen. Ook de opkomst van de LPF valt voor een deel hieruit te verklaren. Een algemeen maatschappelijk verschijnsel waaraan geen discipline ontkomt. Zelfs de dokter is niet meer heilig, want we hebben ons gisteren nog uitvoerig laten informeren door een televisieprogramma.

Beeldenstorm & Klassenstrijd

Op die avond in november hield Cor Kalsbeek een vlammende betoog, waarin hij ondermeer het Calvinisme van stal haalde. Ik begreep niet wat hij ermee bedoelde. Ik ben a-religieus opgevoed en de enige frustratie waarvan ik dienaangaande te lijden heb gehad is de overmaat aan oninteressante lectuur die ik, uit hoofde van de verplichte boekenlijst, heb moeten consumeren. Ik begrijp nu dat Calvinisme met begrippen als saai & nijver & saai & ijver & saai & sober & saai & eenvoudig & saai & zovoort geassocieerd moeten worden. Een vergaarbak-kreet.

Nu meen ik me tevens te herinneren dat één van de eerste activiteiten van de protestanten (Calvinisten?) in dit land bestond uit het organiseren van een partijtje beeldenstormen. Een gebeurtenis die een beetje terloops mijn geschiedenislessen passeerde. Kennelijk geen feit om trots op te zijn; deze proto-talibaneske happening.

Toch zit er een zonzijde aan iconoclastieke gebeurtenissen als deze. De kaalgeslagen ruimte kan weer volop worden benut door nieuw creatief talent. Kunstenaars die anders hadden moeten toezien hoe hun fondsen waren verstookt in de kunstconservatie-industrie voor het instandhouden van onbestormd cultuurgoed. Ieder nadeel hep z'n voordeel.

Ook in deze hoogtijdagen van het ideologisch nihilisme zouden er wat mij betreft wel wat meer beelden bestormd mogen worden. Ik kan niet ontkennen dat ik met onbesmuikt genoegen kennis neem van iedere aanval op werken van Barnett Newman. Museumdirecteuren als de heer R.F. te A. en zijn fellow travellers kunnen wat mij betreft niet voldoende geschockeerd worden. Wie kaatst moet immers de bal verwachten en als belastingbetaler die van topkok Zalm een Mondriaansigaar van t8ig miljoen uit eigen doos getrakteerd krijg, kijk ik niet op een busje blauwe verf meer of minder.

Maar we zouden het over architectuur hebben. Heeft dat iets met beeldenstorm te maken?

Soms staat architectuur niet op zich zelf, maar wordt in verband gebracht met bewegingen, ideëen, stromingen. Terecht of onterecht is not the question. Als die connotatie vervolgens in een slecht daglicht komt te staan, dan kan er een beweging ontstaan waarin gehate symbolen worden platgemaakt. In Indonesië brandt men elkaars godshuizen plat. Talibani schoten de Twin Buddha's uit hun tent en Kabouter Plop Bin Laden verpulverde de Twin Symbols van het Westers imperialisme.

Dichter bij huis verdenk ik menig voormalig Twents bestuurdertje ervan zijn kans schoon gezien te hebben om af te rekenen met de symbolen van zijn ouders nare jeugd: de villa's van de textielbaronnen en hun voormalig middenkader. En menig architekt verdenk ik ervan dat hij eigenlijk maar wat graag de vele boerderettes en tirolettes zou platgooien, om plaats te doen maken voor bouwsels van eigen 'goede smaak'.

De beeldenstormer is in elk van ons. Zo ook in Pi de Bruin, die ik onlangs hoorde verklaren dat hij met kennelijk genoegen mocht helpen bij de afbraak van de Bijlmermeer (Bijlmerminder?). In zijn jonge jaren had De Bruin, naar eigen zeggen, zelf nog een rolletje had gespeeld bij de totstandkoming ervan. Een hoopvolle ontboezeming.

Het ragfijne gestel van de ware kunstenaar

Op school werd architectuur gerangschikt onder het hoofdstuk kunst. Terwijl het primair thuis hoort onder de sector techniek. Nu hoeft het ene het andere niet uit te sluiten, maar ik vraag me wel af of deze beide disciplines gelukkig combineren binnen dezelfde mens. De architect moet er vooraleerst zorg voor dragen dat een ontwerp bouwkundig goed in elkaar steekt. Dat omhelst technische kennis en dientengevolge een technische opleiding, waarvoor niet iedereen in de wieg gelegd is. Het lijkt me zeer wel mogelijk dat iemand die van iedere fantasie gespeend is met gemak door de studie bouwkunde rolt en zichzelf vervolgens architect mag noemen. Evenzeer lijkt het me mogelijk dat iemand die geen snars van techniek begrijpt, althans niet in staat is zelf complexe berekeningen uit te voeren, wel in staat is om de meest fantastische ideëen uit te denken.

Ik zag eens een documentaire over het vrijgekomen terrein van Johan Enschede in Haarlem. Het bleek dat van gemeentewege iedereen erover wilde meepraten: het losgeslagen poldermodel. Dat kan zo nooit wat worden, riep de projectlijdend architect op zeker moment wanhopig uit. Veel te veel mensen die hun ei kwijt wilden. Een kamer vol ordners met bouwvoorschriften. Genoeg leesvoer voor een mensenleven. Welke creatieveling kan zulk een proces managen? Gaan creativiteit en management samen? Alle bewondering voor de persoon die zo'n vervelend proces in goed banen weet te leiden, al vrees ik dat het eindresultaat alleen maar tegen kan vallen. Een kunstzinnig architect komt het best tot zijn recht als er iemand is die hem vrij houdt van de bureaucratische rompslomp. Zoals Frans Haks deed in Groningen.

Hoe dan ook, bouwkunde is in 1e instantie een technische opleiding en daartoe voelt zich een bepaald type mens geroepen. Mensen die van wiskunde houden. Van rechthoeken, cirkels, trapeziums, zolang het maar in een formule te vangen valt. En wat er in zit, komt er ook weer uit: variaties op rechtlijnige dozen. Op zich niets mis mee natuurlijk, maar overdaad schaadt.

Een ander effect van opleidingen is dat ze tevens fungeren als filter. Bij bouwkunde wordt misschien meer dan elders het kind met het badwater afgevoerd, omdat op technische capaciteiten wordt gefilterd en niet op artistieke. Mede daardoor is het resultaat een grote mate van gelijkgerichtheid. Een ieder doet zijn best zo goed mogelijk in de smaak te vallen bij de opleiders en dat doe je natuurlijk niet door jezelf controversieel op te stellen. Men betuigt respect aan de leermeester en zal geen gelegenheid voorbij laten gaan om in de picture te geraken, want die oude knakkers hebben invloedrijke netwerken. Tegen de tijd dat ze ontdekken dat ze zitten ingeweven in de cocon van hun leermeesters, is het te laat om er uit te breken.

Eén van de eerste keren dat moderne architectuur me met stomheid sloeg, was toen ik zag wat er gebouwd was tegenover het Rijksmuseum in Amsterdam. Een tweetal somberbruin gekakte gedrochten die schijt stonden te hebben aan alles en iedereen. Publiekje pesten tot kunst verheven. Het bleken bolussen van ene Van Gool, die het - godbetere- nog tot rijksbouwmeester heeft gebracht. Recent vernam ik dat deze Gool eens leerling was BakeBroek. Weer een puzzelstukje op z'n plek.

Wie brengt het tot een veelgevraag architect en wie niet? Zou het er in de wereld van de bouwmeesters en hun opdrachtgevers anders aan toegaan dan elders? De grootste bek of de arrogantste? De gelikste presentatie of de geraffineerdste? Het subtielste relatiegeschenk of het prollerigste.

-En talent dan?

-Ach talent.

-Wat is talent, anders dan een mythe waaraan we zolang mogelijk proberen vast te houden.

In gelul kan je niet wonen

schijnt Jan Schaefer eens gezegd te hebben. Zo'n uitspraak verdient een monument. Met andere in graniet of marmer uitgehouwen oneliners samengebracht in het Geengelul-park.

Helaas lijkt gelul een voorwaarde voor architecten te zijn om serieus genomen te worden. In een boekwerkje met de opgeblazen titel 'Superdutch' lees ik dat de roem van Rem Koolhaas mede gebaseerd is op een artikel dat hij ooit schreef over de mens van de toekomst. Koolhaas was dertig toen hij dat schreef. Zelf durfde ik m'n bek pas voorzichtig open te doen, nadat ik de 40 ruim was gepasseerd. Wat was dat voor tijdgeest waarin de klets van een dertig-jarige zodanig serieus genomen wordt dat men hem op een wolk zet en er achter aan holt. Riekt naar de geest van Tijl Uilenspiegel.

Toen ikzelf nog onbedorven door het leven ging, was ik ook eens zeer benieuwd naar het gebouw van de wereldberoemde Rem Koolhaas dat in mijn toenmalige woonplaats zou gaan verrijzen: het Byzantium aan de Stadhouderskade te Amsterdam. Toen het eenmaal af was, kreeg ik een ernstige aanval van Bakebroekeritis. Een saai en volstrekt oninteressante steenpuist, die in lelijkheid wedijverde met het naastgelegen Marriott-Hotel. Het onmogelijk ge8e leek toch te zijn gerealiseerd: hier woonden mensen in gelul.

Recent hoorde ik de directeur van de Kunsthal in Rotterdam verklaren dat het gebouw eigenlijk ongeschikt was voor het exposeren van kunst als gevolg van verkeerde lichtval. Volgens hem was in het ontwerp onvoldoende rekening gehouden met het doel van het gebouw. Ik ga de naam van de architekt nu niet meer noemen. Zou te veel eer zijn.

Maar ik blijf optimist en als ik toch nog eens voor een rondje boodschappen bij de Franse Grote Mensenvriend in Rijssel moet zijn, zal ik dat gaarne combineren met een bezoek aan de gebouwen die Tijl Uilenspiegel er heeft mogen bouwen.

Ik heb er weliswaar mooie plaatjes van gezien, maar die zeggen in het algemeen meer over het talent en de toewijding van de fotograaf of grafisch ontwerper, dan over de creatie van de architekt.

In een boek over Willem Marinus Dudok lees ik het volgende over ontwikkelingen in de architectuur in de eerste helft van de vorige eeuw:

"Dit "kamp" wordt getypeerd door de wens om verschillende functies (wonen, werken, recreëren) sterk te ordenen; door het feit dat voornamelijk rationele uitgangspunten en cijfermatige gegevens ten grondslag lagen aan hun plannen en door het socialistisch getinte ideaal dat iedere burger in principe gelijke rechten had op lucht, licht en ruimte en dat daardoor de inrichting van woonwijken diende te worden bepaald."

Gelijke rechten is een mooi maar ijdel streven en een zwakke rechtvaardiging voor het bouwen van de eenheidsworst die woningbouw doet gelijken op intensieve menshouderij. Hoe kleiner ons territorium, des te groter de noodzaak die we voelen om ons te onderscheiden van onze naasten. Een ieder voelt zich god in het diepst van zijn gedachten, zoals Kloos over het ik dichtte. Gemeenten, bouwfondsen en projectontwikkelaars die eindeloze rijtjes lego-woningen bedachten en de architekten die zich voor hun karretje lieten spannen hebben zich ernstig vergist in hun mensvisie.

Aangeslagen, maar niet bij de lego-blokken neerzitten!

Keer op keer weten bouwers verwachtingen te wekken die ze niet inlossen. De presentaties zijn altijd gelikter dan de prestaties. Het zal duidelijk zijn dat ik erdoor ben aangeslagen.

Maar ik ben ben niet de enige. Ook de Nederlandse architectuur wordt aangeslagen. Internationaal hoog zelfs, naar verluid. Een mededeling die met enige trots wordt verkondigd. Wat wil dat eigenlijk zeggen: hoog aangeslagen ? Dat buitenlandse architecten jaloers zijn op de vrijheid die architecten hier krijgen om hun ontwerpen te realiseren? Dat ze zelf veel meer rekening moeten houden met wensen van opdrachtgevers en gebruikers? Dat de Nederlandse architect als geen ander er in slaagt zijn publiek wijs te maken dat ze te dom zijn om hun ontwerpen op waarde te schatten?

En wie zijn die figuren dan wel die ons zo hoog aanslaan? Is de mening van een miniem clubje van groter belang dan van het eigen publiek? Ik vrees van wel. Internationale prijzen verlenen nu eenmaal meer prestige dan algemene waardering dat doet. Ik vrees de rest van mijn leven gedoemd te zijn tussen de internationaal hoog aangeslagen architectuur te verwijlen.

Toch ben ik niet zo pessimistisch als het misschien lijkt. De laatste jaren is er een kentering in gang gezet. Ik signaleer sprekender kleuren, speelsere vormgeving, aansprekender materialen, minder massaproductie en meer afwisseling en avontuur.

Niettemin blijven we met een enorm bouwvolume aan lelijkheid zitten. Het zal wel onhaalbaar zijn om al die smakeloze dozen plat te gooien en opnieuw te beginnen. Maar misschien is er een grote toekomst weggelegd voor een nieuw soort discipline: het Umgestalten. De AKI in Enschede, die momenteel hoegenaamd niets positiefs toevoegt aan de stad, zou moeten overwegen om de Hundertwasseracademie voor Umgestaltung in te stellen. Weinig omgevingen zullen zo rijk aan oefenstof zijn.

Slot

Ik zou niet weten hoe ik, onbetekend burgertje, een bijdrage zou kunnen leveren om de gesignaleerde ontwikkeling een draai ten goede te geven. Het beste wat ik wist te verzinnen is om van mijn hart geen moordkuil te maken en mijn bevindingen op schrift te stellen. Want wie zwijgt stemt toe is het credo van de bedisselende gremia.

Het na-oorlogs gebouwde volume in Nederland lijkt grotendeels te worden vormgegeven door twee stromingen. Vooral grootschalige projecten uit die tijd zijn ontdaan van iedere vorm van uiterlijk vertoon. Niet als stijlmiddel maar om te voldoen aan het dringende verzoek van de opdrachtgever om het zo goedkoop mogelijk te houden. Wie daaraan meewerkt maakt van zichzelf een collaborateur en diens stijl kan gevoeglijk dan ook als 'collaborationisme' worden aangeduid.

Daarnaast bestaat er zoiets als een 'kleren-van-keizer'-stijl. Deze wordt voortgebracht door zoekers naar een vermelding in het eerstvolgende architectuur-jaarboek. Die instemming van vakgenoten belangrijker achten dan de mening van gebruikers en publiek. Helaas voor hen is dat publiek goed geschoold en gebekt en deels op een leeftijd waarin het besef doordringt dat ingrepen in de leef-omgeving 'levenslang' betekenen.

Het zou me wat waard zijn als er wat meer recalcitrante dampen opstegen uit het architektenwereldje. En niet als reactie op de wansmaak van het burgertruttendom, maar op die van de arrogante bedisselaars die mijn wereld buiten iedere democratische controle om zo smakeloos optuigen.

Enschede, november 2001 - oktober 2002

Max Schulte