Een onvergetelijke ondernemersavond

 

We spreken af donderdag 20 september 2001 in Haarlem. Ongeveer einde van de ochtend. Veel precieser kun je niet worden als je uit Enschede moet komen. Het blijft een gok of je nu de trein neemt of de oto. Het westen wordt steeds onbereikbaarder.

Maar die dag zullen we dat niet constateren. Een sterfgeval aan Haarlemmerzijde noopt tot uitstel. Eén week. Eerder kan niet en langer zou de voortgang van het project te zeer ophouden.

De donderdag is voor mij de beste dag. Ik neem een groot deel van de zorg voor mijn dochter op me en dat betekent dat ik niet alle dagen beschikbaar ben voor zakentrips. Maar op donderdag komt G om op S’je te passen en neemt haar moeder E het ’s avonds van haar over. Ik kan dan zo laat thuiskomen als ik wil.

Maar deze donderdag is anders en komt een dagtrip westwaarts slecht uit. E heeft weer eens dienst en dat betekent dat ik ’s avonds aanwezig moet zijn als oppas voor mijn dochter. Juist die avond wil ik evenwel naar een bijeenkomst op de UT waar een drietal bobo’s uit ondernemersland zullen optreden.

Het zijn niet de minsten die hun opwachting zullen maken. Zo is er de man die Philips door het Centurion-dal heeft geleid en door zijn zelfbenoemde opvolger al ras naar de zijlijn werd verwezen, waarna we hem het beste herinneren als opblazer van het millenium-probleem. Als ik zijn conterfeitsel in de media ontwaar moet ik onwillekeurig denken aan een liedje uit ‘Ja zuster. Nee zuster’ met de titel "Wie is er bang voor de bullebak.".

Dan is er de man die de opvolger van de opvolger had moeten worden maar het voor gezien hield voor het zover kwam en zich sindsdien profileert als apostel van de nieuwe economie. Dat heeft hem in elk geval een eendagshoogleraarschapje (de spellingschecker van Bill Gates wil hier een eendagshoogleraarschaapje van maken) aan de UT opgeleverd. Die dachten natuurlijk een korte weg naar veel geld gevonden te hebben, waarmee ze het leven boven hun stand hoopten te rekken. Al orerende had deze opperdoes het zo druk, dat het hem ontging dat er in één van de hightech-bedrijven waarvan hij commissaris was recordomzetten werden geboekt in een land als Noord-Korea. Benieuwd wat deze geweldenaar nog te orakelen heeft, nu zijn vakgebied is leeggelopen en het er bankroeten regent.

Het trio wordt gecomplementeerd met de man die het werkgelegenheidsproject dat onderwijs heet na de lagere school voor gezien hield en die nu doende is pretparken te maken van gesjeesde kerncentrales en voormalige ziekenhuizen of fabrieken. Die in een interview eens ventileerde dat hem onwelgevallige uitkomsten van door gerenommeerde rapportfabrieken in elkaar gedraaide rapportages met simpele monetaire middelen konden worden geflexibiliseerd.

Voorwaar een exquise gezelschap, dat bovendien in een voor mij bijzondere gelegenheid zal bijeenkomen. Men kruist de verbale degens namelijk in de Schuur, een gebouwtje waar ik meer dan twintig jaar geleden vaak kwam in mijn functie als bestuurslid van de Discotheek Drienerlo.

Genoeg gecontempleerd. Er moet oppas geregeld worden, voor het geval E weg moet in haar dienst. We zitten niet zo ruim in onze oppaskandidaten en we willen ook niet iedereen lastig vallen. Gelukkig wil mijn 83-jarige moeder ook dit keer graag de wacht houden.

Voor de zekerheid meld ik me vast af voor het voorafgaande buffet dat om vijf uur zal beginnen. Mijn ervaringen met trips naar het westen hebben me geleerd dat het onzeker is of ik al zo vroeg terug kan zijn. Maar zeven uur moet lukken. G komt die ochtend een half uur eerder, zodat we om half tien weg kunnen en met een beetje mazzel om half twaalf in Haarlem zijn. Afhankelijk van de duur van de bijeenkomst moeten we dan toch wel om een uur of drie, vier weer terug kunnen. Kan ik nog net op tijd op de UT zijn.

Als ik donderdagochtend om acht uur naar het nieuws luister blijken er tunnels bij Amsterdam en Rotterdam te zijn afgezet. Er wordt geen heldere verklaring voor gegeven. De nieuwsrubriek suggereert een bommelding, maar krijgt geen uitkomst van de politievoorlichter. Zo kort na de aanslagen op het WTC in NY, durft niemand een waarschuwing te negeren, dus worden wegen afgezet en voertuigen gecontroleerd. Het verkeer staat kilometers en uren lang vast. Ook op het gedeelte van de A1 waar we niet omheen kunnen. Ik bel mijn reisgenoot A en we besluiten om de trein te nemen. Biedt in dit geval de beste kans om Haarlem überhaupt te bereiken.

De trein van half tien lopen we letterlijk mis, maar we zijn ruim op tijd voor de internationale trein van 10.03, die slechts stopt te Deventer en Amersfoort, alvorens we in Amsterdam-Centraal moeten overstappen. Dit keer geen wanklank over de trein. We reizen eerste klas en hebben een luxe coupé, naast het restauratiegedeelte. Een Duitse ober – of heet dat kelner? – vraagt beleefd of we iets willen gebruiken. Een vorm van dienstverlening die ik in Nederlandse treinen, waar je soms maar net kunt voorkomen om door een snacktrolley te worden opgezogen, nog nooit heb meegemaakt. In Amsterdam nemen we de eerste trein naar Haarlem en aldaar arriveren we na vijf minuten lopen om ongeveer kwart voor één bij het pand van onze klant.

Om kwart over drie zijn we klaar en beginnen we aan de terugreis. Hoewel het nu een stuk drukker is dan op de heenweg, verloopt de reis wederom voorspoedig. Geen vertragingen en zelfs een zitplaats in de 1e klasse. Als we Twente naderen wordt de lucht grijzer en grijzer. Voorbij Rijssen begint het te regenen en ik bel mijn moeder met de mededeling dat ik haar op zal halen, zodat ze niet door regen, trein en bus hoeft om vanuit Hengelo ons huis in Enschede te bereiken. Om kwart over zes help ik haar in de auto, waarbij ik maar net de weke hondehoop weet te ontwijken die iemand midden op het trottoir had laten kakken en waarin ik zelf de vorige zondag ter markering een geel vorkje had geprikt. Een handeling die me totaal was ontschoten en die nu voorkomt dat ik de derrie uit de centimeterdiepe groeven van mijn schoenzolen moet schrapen of deze later die avond ongemerkt bij het achteloos over elkaar slaan van de benen voor de ogen van het ondernemerspanel zal zwaaien.

Gelukkig ben ik dit voorval al weer vergeten als ik twintig minuten later een kwak pindasaus op een restje nasi kwak en in de magnetron schuif. Ik heb vandaag niet meer dan een gevulde koek en een Centraal-Amsterdamse appelflap (veel flap, weinig appel) genuttigd. Vijf minuten later is ook deze maaltijd op weg van kwak naar kak. Om kwart voor zeven stijg ik weer in de oto. De UT is vanuit het zuidoosten van Enschede sowieso al een moeilijk bereikbare plek, maar sinds deze stad, afgemeten aan het aantal puinhopen en bouwputten, steeds meer op New York gaat lijken, is er geen doorkomen meer aan. Het weer is nog steeds druilerig, hetgeen bij veel mensen de kooplust schijnt op te wekken en dus is een gestage stroom auto’s doende de wegen naar het centrum te verstoppen. Linksomtrekkende wegen worden voornamelijk bevolkt door aanhangers van de lokale boerenkooltrappers die voor de Europacup een potje zullen stoethaspelen in een daartoe speciaal opgetrokken grasbak die zich niet ver van het UT-terrein bevindt.

Niettemin slaag ik er in na enkele omzwervingen een portiersloge te passeren, die doet vermoeden dat men een autosloperij binnenrijdt edoch bij nadere bestudering de entree van de UT blijkt te markeren. Ik breng ook nog de beheersing op om de ganzen die het terrein sinds jaar en dag teisteren, niet van één dimensie te beroven en laat ze rustig oversteken. Omstreeks kwart over zeven parkeer ik mijn oto op het terrein bij de Schuur op een plek waar net iemand wegrijdt. Was het zo vervelend of was het buffet verkeerd gevallen? Ik sluit af en loop naar de ingang. Even gaan mijn gedachten weer terug naar die avond dat ik mezelf hier terugvond op de bodem van een met water gevulde kuil, nadat ik in het verblindende donker tastend een weg zocht over plafeisel dat bleek te zijn verwijderd door lieden waarvan ik nu begrijp dat ze met de term ‘wegwerkers’ worden aangeduid.

Ik keek weer op. Er was weinig veranderd op het eerste gezicht. Ik opende de deur, die nogal klemde. Neen, hij klemde niet, hij zat op slot. Ik opende nix. Ik keek naar binnen en zag niemand. Of dook daar iemand weg? Dan maar bellen. Geen geluid. Het drong nu tot me door dat Bul Super en Hiep Hyper niet gestoord mochten worden bij hun boeiende uiteenzettingen. Men had klokke zeven de tent gesloten en de bel afgezet en visueel contact verhinderd door niemand achter de receptie te positioneren, zodat niemand in de verleiding kon komen enige coulance te betrachten. Als ze dat vooraf hadden medegedeeld, was ik vanmiddag in Haarlem gebleven om de klus af te maken, waarvoor ik nu nogmaals die trip moet ondernemen. Ik had de organisatie er zelfs van verwittigd dat ik eraan twijfelde of ik precies op tijd zou kunnen zijn. Men had zich niet verwaardigd mij te antwoorden dat de deur hermetisch zou worden afgesloten zodra de klok zeven zou heiten.

Ik neem het gelaten op, hul me weer in mijn mobiel en tijg thuiswaarts. Ditmaal via de noordoostelijke route. Onderweg overwoog ik nog om de theatershow van Peppi & Kokki op te vrolijken met een bommelding, maar er staat een enorme rij voor de bommeldingenwinkel en ik mis de bezieling van de talibanees om achter aan te sluiten.

Thuis tref ik een tierig dochtertje in het brandpunt van de belangstelling van vier volwassenen. Ze weet van geen ophouden met dansen, springen en kukelen. G toont me een speelgoed-telefoon die S'je van haar zoon R gekregen heeft. Ze pakt me het ding af met de woorden "Magge pappa niet aankomen. Is van mij!". Waar heb ik dat eerder gehoord? Zo’n kind is een echoput met vertraging.

Na een uurtje brengt E. mijn moeder naar het station en ik mijn dochter naar bed. Eerst een verhaaltje van Winnie de Poeh en dan moet papa bijslapen. Als ik door mijn wimpers controleer of zij de ogen wel sluit, blijkt zij te controleren of ik de mijne wel sluit. Al snel wordt haar ademhaling regelmatig. Ze merkt het niet als ik uit bed stap en haar kamertje verlaat. Ik kijk nog even naar haar engelensnoetje en vraag me af of het leuker zou zijn geweest naar zelfingenomen ondernemers te luisteren.

De nacht is een ramp. Om elf uur lig ik in bed en lees een hoofdstuk uit het leuke boek van Gerard Monnink. Als ik nog niet zo lang slaap gaat de telefoon. E. drukt in het donker traditiegetrouw op de verkeerde knop en terwijl zij zich vergeefs meldt, rinkelt het apparaat opnieuw. Dat gaat zo een paar keer, totdat ze het licht maar aandoet en de juiste knop weet te vinden. Er volgt een kort gesprek, afgesloten met een "laat maar komen". Ze belt het ziekenhuis en meldt dat er een patiënt aankomt. Dan knipt ze het licht weer uit en schuift tegen me aan. Een tijdje later, als we net weer slapen, rinkelt wederom de telefoon. De opneem-komedie herhaalt zich tot ze het licht weer aanknipt. De patiënt is gearriveerd. Ze sluipt de kamer uit en spoedt zich naar het ziekenhuis. Ik dommel in en wordt wakker als ze wederom tegen me aanschuift. We slapen diep als de telefoon ten derde male gaat. Dit keer een patiënt uit Haaksbergen. "Laat maar komen" hoor ik. Dat betekent dat er straks nog een telefoontje komt als de patiënt gearriveerd is. Ik kan inmiddels de slaap niet meer vatten en lig te baden in het zweet. Mijn teer gestel is op een ongeschikt moment gestoord in zijn nachtelijke bezigheden. Mijn darmen doen zich gevoelen alsof er kikkers in rond huppen die moerasgas omwerken tot knetterende scheten. Het heeft geen effect op de mug die rond mijn kop zoemt en die vermoedelijk debet is aan de jeukende elleboog die ik nu voel. Ik ga liggen wachten op het tweede telefoontje. Dat komt niet. Wel een ander telefoontje met een insufficiënte angina pectoris of zoiets. Ik lig nog een paar uur te woelen en geef het dan op. Ik stap voorzichtig uit bed om E niet langer te storen en verlaat de kamer. Om wat te doen te hebben wil ik aan dit verhaal beginnen. Het is kwart voor zes.

Uiteraard is er eerst weer wat mis met dit toppunt van techniek, maar na enkele bootpogingen start ie dan toch weer op en kan ik beginnen. Om kwart over zeven hoor ik de wekker gaan. E. reageert niet. Ik ook niet. Na tien keer dringt pas tot me door dat dit niet normaal is. Ik ga naar de slaapkamer en tref er een leeg bed aan. Ze was al weg toen ik op stond. Niet gemerkt dat ze vertrokken is. Ik zet de wekker af en tekstverwerk verder. Bijna een uur later wordt het tijd om S'je wakker te maken. Ze moet voor negen uur op de kresj zijn, anders wordt ze niet meer toegelaten. Ze is nog in diepe slaap en ik wek haar voorzichtig. Terwijl zij langzaam wakker wordt, ga ik naar beneden om een zuigfles met melk op te warmen. Eerst wil ze wel naar de kresj; later weer niet. Ze wil teletubbies kijken en niet aangekleed worden. Ze huilt een beetje. Ik aarzel. Moet ik haar naar de kresj brengen of niet? Ze is er van de week pijnlijk en bloederig op haar mondje gevallen en misschien is ze nu een beetje bang. Maar wellicht is dit ook haar standaardreactie als ze nog onvoldoende tijd heeft gehad om in de dag te groeien. Een patroon dat ik van mezelf ken.

Ik manouvreer haar met zachte woordjes in haar kleertjes, zet haar op een stoel voor een tiesie met tubbies en doe haar onderwijl schoentjes en een jasje aan. Als ik haar naar buiten draag is er geen spoor van verdriet meer. Ik zet haar voor in het zitje en we rijden samen naar de stad. Onderweg is ze haar vrolijke zelfje en oefent haar woordenschat op de dingen die we tegen komen. De fietsers die ons inhalen, het zwembad waar we afgelopen dinsdag nog zwommen, de winkel waar we vaak bassen doen. Op de kresj laat ik haar met gemengde gevoelens achter. De komende uren zal ik haar missen, maar ik houd mezelf voor dat het beter voor haar is om regelmatig met leeftijdgenootjes te verkeren. En ze vindt het leuk.

Over vier uren mag ik haar weer ophalen. In de tussenliggende tijd maak ik dit verhaal af, hoewel ik eigenlijk had moeten ondernemen.

Enschede, 28 september 2001